In het onherbergzame heuvelgebied ligt de ijshut op de hoogste heuveltop. Er is niemand die in deze gure en ontoegankelijke heuvels wil wonen.
Behalve het kind.
Het kind woont in de ijshut. Helemaal alleen.

Het kind heeft geen andere keuze want ze is naar deze ijshut en dit gebied verbannen. Het is haar verboden om tussen de mensen te wonen.
Dag in dag uit woont zij daar, zit ze daar, bevroren, in haar ijshut. En wacht en hoopt.
Ooit hoopt ze hieruit bevrijd te worden. Maar ze weet niet hoe. Alleen die hoop, dat kleine sprankje dwaze hoop, dat houdt haar op de been. Dat sprankje hoop, dat houdt haar warm. Dat sprankje hoop voorkomt dat ze in een ijspegel verandert.

Af en toe verdwaalt er iemand in het gebied. Iemand die ze de weg wijst en aan wie ze vertelt hoe zij weer in de bewoonde wereld kunnen komen. De vreemdelingen zijn altijd aardig en vragen haar vaak waarom ze daar zo alleen woont.
Daar kan het kind geen antwoord op geven. Dat weet ze zelf eigenlijk niet. Ze denkt dat ze ooit iets verkeerd heeft gedaan, maar is er zich niet bewust van wat dat zou kunnen zijn. Dus wacht ze maar af.

Het valt haar altijd op dat de mensen zo aardig zijn voor haar. Ze zijn zomaar gewoon aardig voor haar, daar hoeft ze helemaal niets voor te doen. En elke keer ontdooit ze dan een beetje.
Waarom kunnen vreemdelingen wel aardig zijn, vraagt ze zich dan af. En waarom is haar eigen familie voor haar zo onbarmhartig wreed?
Ze begrijpt er niets van. Zou ze lelijk zijn, niet om aan te zien? Zou ze een slecht karakter hebben? Zou ze slechte dingen gedaan hebben? Ze weet het echt niet en piekert zich soms suf om zich te herinneren wat ze toch ooit fout gedaan heeft. Wat zou de reden zijn dat ze daar alleen zit?

Ze voelt zich intens alleen. Ze is in de steek gelaten en is totaal op zichzelf aangewezen. Ze voelt altijd pijn. Het leven lijkt uitzichtloos. Heel vaak is ze boos. En dan denkt ze dat het komt omdat ze een slecht karakter heeft.

Op een dag staat er een verdwaalde vrouw voor haar neus. Ze raken in gesprek. De vrouw wil haar helpen en neemt haar mee naar de bewoonde wereld. De vrouw laat het kind de wereld zien. Het kind wordt er helemaal vrolijk van. Dit is het leven zoals zij zich gewenst had.
De vrouw geeft haar onderdak, te eten en koopt mooie, nieuwe kleren voor het kind. De vrouw koopt ook speelgoed en geeft haar les, zodat ze leert lezen en schrijven. Het kind geniet hier enorm van en blijkt erg leergierig te zijn.

Het leven ontvouwt zich langzaam voor de kleine meid. Het meisje mag er zijn en ze is blij. En ze heeft er alle vertrouwen in dat deze vrouw haar nooit in de steek zal laten of haar naar de ijshut terug zal brengen.

Op een kwade dag wordt de vrouw ziek. Het kind is bezorgd en probeert de vrouw zo goed en zo kwaad als het gaat te helpen. Ze wil echt alles doen om deze vrouw, aan wie ze zoveel te danken heeft, het leven wat aangenamer te maken. Maar de vrouw is er niet met haar gedachten bij. De vrouw wijst het kind achteloos af.
De grond zakt onder de voeten van het kind vandaan. Het kind is koud van ontzetting.
Ze doet een beroep op de vrouw en vertelt haar dat ze haar nu toch niet in de steek mag laten. Want ze is nog steeds niet helemaal genezen van haar verblijf in de ijshut.

De vrouw kan haar echter niet horen en ziet niet hoe het kind vecht voor haar behoud. Het kind wordt opnieuw afgewezen.
Het hart van het kind bevriest.
Ze besluit te vertrekken.

Ze trekt de heuvels in en ziet op de top de ijshut staan.
“Daar ga ik nooit meer wonen”, zegt ze tegen zichzelf.
“Dat nooit meer.”

Die nacht is de zwarte nacht haar thuis en haar bed, maar de nacht is vol dreigende geluiden. Het kind voelt zich angstig en weet niet hoe ze hier mee om moet gaan.
Bovendien is de pijn opnieuw in haar lichaam opgestaan.
Een pijn die boort en wroet en in haar maag verwoestingen aanricht, dat voelt ze.

Uiteindelijk valt ze uitgeput in slaap.
Als ze wakker wordt lijkt het alsof er duizenden doden te betreuren zijn, zo verdrietig is ze.
Dan besluit ze toch maar weer naar de ijshut te vertrekken.
Ze besluit om zich daar te laten bevriezen en een ijspegel te worden.

Een ijspegel heeft immers geen gevoel.
Een ijspegel hoeft niet te lijden.
Een ijspegel kan hooguit smelten en dat is niet erg, vindt ze.
Het zou slechts het einde van de ijspegel zijn.
Niemand zou haar missen. En niemand zou ooit te weten komen, dat ze een ijspegel geworden was.
Het zou zijn alsof ze nooit bestaan had.
En ze had gelijk.
Het smelten deed geen pijn.

Categorieën: Fictie

3 reacties

KawaSutra · 20 juli 2008 op 02:38

Om koude rillingen van te krijgen. Hoe koud kan een wereld zijn.

SIMBA · 20 juli 2008 op 10:24

Wat een triest verhaal!

Dees · 20 juli 2008 op 11:51

Tja, het is inderdaad triest en toch vraag ik me af waarom het me niet raakt, welk ingredient mist. Misschien is het me net iets te onderkoeld (ghe). Het doet me trouwens een beetje denken aan de Chinese sprookjes die ik vroeger vaak las.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder