Snok…….. Met een korte ruk wordt de groene band rond mijn linkerbovenarm aangetrokken. Het spreekwoordelijke zweet breekt bij me uit, en benauwd kijk ik naar mijn linkerhand. Die linkerhand, waar continue tikken op worden gegeven die net niet meer in de categorie vriendelijk te plaatsen zijn, vertoont allemaal opgezwollen aders. Langzaam gaat mijn hart iets langzamer kloppen. Nu kan het toch niet meer zo moeilijk zijn? Zelfs een blinde kan nu de aders van een kilometer afstand zien. Wie van ons twee er nu het meest zenuwachtig is weet ik niet. Ik hoop dat ik dat ben, maar zeker weten doe ik dat natuurlijk ook niet, aangezien zij het nog allemaal moet leren. Met een kordate, enigszins geruststellende, ruk aan de folie, die lijkt alsof ze al jaren niets anders doet voor de broodwinning, haalt ze de naald tevoorschijn. Kordaat beweegt ze haar hand naar de mijne. Na een korte weifeling besluit ze waar ze de naald in mijn hand gaat steken. Over haar rug, kijken een paar bedenkelijk kijkende ogen nauwgezet mee. De mond die zich eronder bevind, mompelen een paar geruststellende woorden. Nog een paar millimeter en dan…… Voltreffer. In één keer in de roos. Ik, het paar bedenkelijk kijkende ogen en de verpleegster die nog moet leren om een infuus te plaatsen slaken een zucht van verlichting. Het paar bedenkelijk kijkende ogen zegt tegen de verpleegster dat ze het goed heeft gedaan, en neemt, met de woorden:”Sluit hem maar aan.”, afscheid en gaat op weg naar de volgende patient. De verpleegster, ondertussen weer rustig aan het worden, pakt de slang en sluit deze aan op de infuuszak. Vol zelfvertrouwen draait ze het dopje van de zojuist gemaakte aansluiting op mijn hand af. In een klap stralen haar ogen paniek uit. De lakens worden in hoog tempo Ferrarirood omdat het mijn bloed, uit de nieuwe aansluiting spuit. Haar ogen speuren in een moordend tempo de omgeving af, op zoek naar het paar bedenkelijk kijkende ogen. Niets. Ze zal het zelf moeten oplossen. Wat nu? De lakens worden roder en roder. Om nu te zeggen dat het bloed er zo hard uitspuit, dat ik bang zou moeten worden dat ik helemaal leegbloed, zou schromelijk overdreven zijn. Plots denk ik aan de groene, rond mijn linkerbovenarm aangetrokken band. Die zit er namelijk nog gewoon. Gelukkig heeft de verpleegster aan een half woord genoeg en snel verwijderd ze de groene band. Een fractie van een seconde later is de golfstroom bloed gestopt met gutsen, en sluit ze het slangetje op mijn lichaam aan. Onmiddelijk begint de zoutoplossing te stromen. Een ervaring én een leermoment rijker vervolgt ze haar weg door de inleidingsruimte. Op weg naar de volgende patient.

De volgende hindernis die genomen diende te worden tijdens mijn verblijf in de inleidingsruimte was het laten plaatsen van een blok. Een blok is een verdoving die ze in een bepaalde zenuw spuiten, zodat daardoor de functie van een lichaamsdeel uitvalt. Bij mij was het doel natuurlijk mijn rechterarm. Na van de ’schrik’ van het plaatsen van het infuus te zijn bekomen, hoopte ik stiekempjes toch wel dat het blok geplaatst zou worden door iemand met een klein beetje ervaring. Wel, een paar minuten later kwam een grijsharige, zeg maar gerust spierwitharige, man aangelopen. De rimpels in zijn gezicht stralen een ervaring uit die teruggaat tot ver in de vorige eeuw. Steeds meer geruster neem ik zijn uitgestoken hand aan. Frenk, is de naam. Op het moment dat hij zichzelf voorstelt, moet ik meteen aan Barry Stevens denken. Deze man heeft precies hetzelfde accent als de overbekende in Nederland werkende Engelse choreograaf die vooral bekend is geworden door de serie Tita Tovenaar én natuurlijk als jurylid van de soundmixshow. Vooral doorgaan zal waarschijnlijk wel hét stigma zijn waar deze man, ongewild, regelmatig mee te maken zal hebben. Deze zin flitste namelijk meteen door mijn hoofd bij het horen van deze zeer vriendelijk ogende en klinkende man. Op rustige wijze legt hij mij uit wat zijn te volgen werkwijze is. Als eerste zal hij mij laten slapen door middel van een roesje. Daarna gaat hij onder mijn oksel een naald in een zenuwbaan prikken. Op deze naald zet hij vervolgens stroom. Dit gaat door totdat hij de juiste zenuwbaan heeft gevonden. Op het moment dat het zover is, spuit hij de verdovingsvloeistof door die naald de zenuwbaan in. Een paar minuten later wordt ik weer wakker uit het roesje en is het blok geplaatst, zo luidt het plan. Het is nu tien uur en ik ben nu nog geen kwartier in de inleidingsruimte en ik ben ervan overtuigd dat mijn verblijf minder lang zal duren dan de vorige keer. Een half uur tot drie kwartier is normaal. De vorige keer was de wachttijd ruim een uur, dit omdat de operatie die op dat moment werd uitgevoerd tegenzat. Maar goed, eerst het blok plaatsen. De slaapvloeistof wordt via het infuus naar binnen gespoten. Bijna twintig minuten later open ik mijn ogen weer. Ik bedenk me dat dit meer onder de noemer algehele narcose valt, dan onder de noemer roesje, maar goed, het is zoals het is, en het gaat zoals het gaat.

Velen stellen zichzelf misschien wel eens de vraag wat iemand voelt die een verlamd lichaamsdeel heeft. Het antwoord is in eerste instantie vrij eenvoudig, zou je denken: Niets, nakkes, nada. Nu moet ik zeggen dat ik er nu iets anders over ben gaan denken. Het antwoord zou moeten zijn: Niets….. lichamelijk dan tenminste. Want, zonder dat ik het wist, was nu, iets voor half elf, het lange wachten begonnen, en had ik alle tijd van de wereld om te ontdekken wat iemand voelt die een verlamde arm heeft.

Een vreemde gewaarwording. Dat is precies wat het is, als je tot de ontdekking komt dat je in je hoofd je arm aan de kant hebt gelegd en je, visueel, tot de ontdekking komt dat diezelfde arm in de praktijk nog geen millimeter heeft bewogen. Je gelooft niet dat je arm compleet lamgelegd is, dus ga je je íets beter concentreren om die arm op te tillen. Vijf minuten later, bedenk je je, dat het misschien wel eens wat simpeler zou kunnen zijn om eenvoudigweg je vingers te bewegen. Al met al ben ik bijna een half uur geconcentreerd bezig geweest om ook maar één spiertje in mijn rechterarm te bewegen. Het rendement was 0,0. Een blik op de klok leert me dat het een paar minuten over elf is. Al ruim vijf kwartier lig ik nu al te wachten. Enigszins teleurgesteld dat ik hier al zolang lig, pak ik met mijn linkerhand mijn rechterarm op om deze een klein stukje aan de kant te leggen. Overrompeld door het ‘dode’ gewicht van mijn rechterarm, verlies ik de greep op deze en voordat ik het weet, belandt mijn arm met een zwieper op het hek, dat eerder door de verpleegsters omhoog gezet is. Daar ligt ie dan. Buiten bereik van mijn linkerarm, want de bewegingsvrijheid daarvan wordt ernstig beperkt door het feit dat het slangetje van het infuus op de een of andere, voor mij raadselachtige manier, om het linkerhekwerk verstrengeld is geraakt. Opnieuw concenteren dan maar. Een kwartier lang lig ik me af te vragen of dat de positie waarin mijn arm zich bevindt een gezonde manier van liggen is. Gemakkelijk ziet het er in ieder geval zeker niet uit. Aangesterkt door het feit dat ik absoluut niet voel dat het metaal koud is, besluit ik toch maar om even de zuster de roepen. Meteen komt ze me helpen en legt mijn arm weer langs mijn lichaam. Door eventjes het linkerhekwerk omlaag en meteen weer omhoog te doen komt de slang van het infuus ook weer vrij en heb ik iets meer bewegingsvrijheid. Ook vertelt ze me dat de operatie waar de arts mee bezig is, iets uitloopt. Op de een of andere manier, vermaak ik me wel met het feit dat ik een lam armpje heb, want voordat ik het weet is het kwart voor twaalf en gaat de eerste groep verpeegsters eten. Ik bedenk me dat het ondertussen al bijna 18 uur geleden is dat ik überhaupt iets heb gegeten en een licht hongergevoel besluipt me. Een half uur later, ik lig ondertussen al tweeëneenhalf uur te wachten in de inleidingsruimte, komt de eerste groep terug van hun pauze en gaat de tweede groep daarvan genieten. Een verpleegster pakt een stoel en komt naast me zitten om me wat gezelschap te houden. Het is toch heel erg rustig zegt ze. Hoe dan ook, een gesprek is een welkome afwisseling. Op dat moment komt Frenk ook weer naar mijn bed gelopen en tilt mijn rechterarm op, om er vervolgens meteen in te knijpen en de arm los te laten, zodat deze met een smak op bed belandt. Met een vriendelijke stem vraagt hij of dat ik iets van zijn handelingen heb gemerkt. Op mijn ontkennende antwoord reageert hij met: “Mooi, dan heb ik mijn werk tenminste goed gedaan.” om vervolgens zijn weg weer te vervolgen. De verpleegster vertelt dat Frenk al ruim veertig jaar in Nederland werkzaam is. Het is even over half een als ze weer wat anders moet gaan doen. Kwart voor een verschijnt de arts aan mijn bed. Ruim drie uur lig ik hier nu te wachten. Ze vertelde me dat het haar heel erg speet dat de vorige operatie was uitgelopen en dat ik al zo lang lag te wachten. Ze ging eerst samen met haar team eten, zodat ze na de pauze weer fris en fruitig waren voor mijn operatie. En inderdaad, om kwart over een werd ik opgehaald en richting de operatiezaal gereden. En vanaf dat moment ging het allemaal heel snel. Frenk verscheen weer voor mijn neus en voor ik het goed en wel besefte was ik vertrokken. In een diepe slaap. Anderhalf uur later opende ik mijn ogen weer, en was ik in de uitslaapruimte. Nadat ik, tenminste voor mijn gevoel, mijn ogen een paar minuten open had, verscheen de arts aan mijn bed om te vertellen dat de operatie goed was verlopen. Na een half uurtje te hebben gezweefd tussen wakker zijn en slapen werd ik teruggebracht naar de zaal.

Met nog steeds een arm aan mijn lijf die ik onder geen beding mijn wil op kon leggen, besefte ik dat ik ondertussen toch wel een ontzettende honger had. Gelukkig kwam meteen de verpleegster de hoek om gelopen om te vragen wat ik wilde eten. Ik was nu ondertussen goed wakker en kwam tot de ontdekking dat behalve het slangetje van het infuus in mijn linkerarm er ook een slangetje via beide zijdes van mijn hoofd ook een slangetje zich een weg naar mijn neus wist te vinden. Zuurstof. Later hoorde ik dat de anesthesioloog vond dat ik te weinig zuurstof in mijn bloed had en dat ik daarom nog enkele uren extra zuurstof diende te krijgen.

De tijd is aangebroken om de operatieschort uit en mijn eigen pyjama aan te trekken. Geholpen door een verpleegster ga ik op de rand van het bed zitten. Als ik moet gaan staan word ik al vrij snel behoorlijk misselijk. De verpleegster bedenkt zich geen moment, raapt mijn operatieschort op van de grond onderwijl zeggend: “Als je het niet meer houdt, doe het dan maar hierin.” Vervolgens draait ze zich om, om in gestrekte draf op pad te gaan om kartonnen schaaltjes te halen. In een oogwenk is ze terug en nóg sneller dan dat zij de kotsbakjes heeft gehaald, lukt het mij om in een flits van de tijd alledrie de bakjes vol te vomeren. Het derde bakje is helaas niet diep genoeg, en een vierde heeft de verpleegster niet paraat. Het gevolg laat zich raden en hoef ik ongetwijfeld niet tot in detail te beschrijven. Na wat opgeknapt te zijn ga ik me opfrissen op het toilet. Onderwijl arriveren mijn bestelde boterhammen. Helaas gingen diezelfde boterhammen linea recta terug naar de keuken toen verteld werd dat ik onpasselijk was geworden. ’s Avonds, tijdens het bezoekuur, kreeg ik eindelijk, nadat ik meer dan 24 uur niets wat op eten lijkt tot me heb genomen eindelijk mijn felbegeerde boterhammen.

Nu, ruim drie dagen later heb ik weer volledige controle over mijn rechterarm. Het is een vreemde, maar zeer zeker ook ergens toch wel een leerzame ervaring om mee te maken hoe het is om voor 24 uur een verlamd lichaamsdeel te hebben. De pijn is volop aanwezig, maar ben ervan overtuigd dat het slechts operatiepijn is. Heb ondertussen wel een kleine tegenvaller mogen incasseren. Ik was ervan overtuigd dat het gips maar een week om mijn arm zou zitten. Het blijken twee weken te zijn.

’s Jammer….


1 reactie

pleuro · 29 juni 2007 op 15:14

Lees hem eerst nog eens een keer na… verdoezel de helft met type-ex en stuur hem dan nog eens in. Een erg lang verhaal wat in het kort best heel fraai kan zijn.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder