Midden in de nacht schrik ik wakker van mijn eigen gesmoorde geluiden. Net wakker dus niet al te helder, kan in het donker weinig onderscheiden. Ik kreun, haal gierend adem en voel iets bij mijn hals. Iemand houdt mij in een wurggreep! Bliksemsnel schiet ik rechtop, trek de handen weg bij mijn keel. Het zijn geen handen, het is geen wurgende insluiper. Verdwaasd kijk ik naar wat ik in mijn handen houd.
‘Wat is er?’ Een slaperige stem naast mij. Ze knipt het licht aan. ‘Wat doe je? Waarom zit je met dennentakken in je handen?’
‘Jij ook altijd met je lekkere ideeën! Takken boven het bed. Bah!’
Ze werpt een blik op de wekker. ‘Dus haal je ze ’s nachts van de muur.’
Ik sla het dekbed open, smijt de takken via het raam in de voortuin en duik snel weer in mijn nog warme bed. Zo. Dat hebben we ook weer gehad.
Blijkbaar ben ik in slaap gevallen, want ik word wakker als ze zachtjes aan mijn arm trekt.
‘Hé!’ fluistert ze. ‘Word wakker!’
‘Wat is er?’
‘Er is iemand beneden. Ik hoorde een knal.’
‘Een knal. Weet je hoeveel sloten we afgelopen zomer hebben geplaatst? Geen hond komt hier binnen. Zal wel een kerstbal uit de boom zijn gevallen. Ik zei nog, neem van die handige schuimrubberen, maar nee, dat past niet bij het kerstidee, vind jij.’
‘We hebben het er vanmiddag over gehad.’
Spetterende ruzie, zul je bedoelen. Ik sluit mijn ogen en doezel meteen weg.
Opnieuw een ruk aan mijn arm. ‘Ga nou kijken! Ik doe geen oog dicht.’
‘Ga jij dan kijken.’
Een duw in mijn rug. ‘Oké!’ Mokkend sta ik op en loop naar beneden. In de hoek van de kamer knipperen gekleurde lichtjes – ze wil de boom dag en nacht aan hebben, vraag me niet waarom. Een verbrijzelde kerstbal ligt eronder. Zie je wel. Niets aan de hand.
Dan valt mijn oog op de dennennaalden. Met een frons volg ik het spoor van de voet van de boom naar de buitendeur. Het gordijn zit slordig en met een ruime kier, de twee helften niet netjes over elkaar geslagen. Onbegrijpelijk, gezien de dwangmatige netheid van mijn vrouw. Op het ergste voorbereid ruk ik het gordijn open. Niets. Geen verstopte inbreker, geen psychopaat met gekarteld keukenmes, geen kabouter. Ik kijk naar het kattenluik. Hebben we bezoek gehad van een vreemde kat? Ik duw tegen het deurtje, maar de grendel zit erop. Sinds het heengaan van onze huiskat, maanden geleden, is het luik niet meer open geweest. Ik haal mijn schouders op.
Midden in de kamer sta ik nog even stil en luister. Niets. Een tik, gevolgd door een zacht zoemen. De koelkast.
‘En?’
Ik ga liggen en ril, het zal even duren voor ik weer warm ben. ‘Niets. Een kerstbal, zoals ik al zei.’
‘Meer niet?’
Ik zwijg over de naalden, over het gordijn. Ik had het beter meteen kunnen opruimen, bedenk ik me nu pas, scheelt een hoop heisa morgenochtend. Vanmiddag bij het optuigen heb ik mij uitgeleefd met mijn bijl, nog van vaderdag. Takjes eraf – helaas hingen ze even later boven het bed, topje korter, iets te enthousiast uitschietende wortels afgekapt. De kamer vol naalden en takken, en aarde van de kluit. Je had haar moeten horen.
Een half uur later. Elke minuut heb ik in cijfers op het display van de wekker voorbij zien komen. Zij (‘Ga nou kijken! Ik doe geen oog dicht.’) is diep in slaap. Ik lig wakker en luister naar de geluiden. Een auto rijdt voorbij. Boven kraakt een steunbalk. Luchtmoleculen schuren langs elkaar.
Een bonk. Beneden. Schuivende geluiden. Brekend glas. Verstijfd lig ik in bed. Ik overweeg te blijven liggen tot alles voorbij is. Dan sta ik toch maar op en met bonzend hart loop ik de trap af. Ik stamp op elke trede om iedereen de kans te geven er vandoor te gaan. Ik kom wie het ook is liever niet onder ogen. Voor de huiskamerdeur sta ik stil en luister. Ik open de deur op een kier en wacht. Ik duw de deur verder open en schuifel de kamer in. Er heerst een serene rust. Er is niemand en alles lijkt normaal. Behalve dat de kerstboom midden in de kamer staat.
In de hoek waar de boom zo-even nog stond liggen een tiental kapot gevallen kerstballen en zijn dennennaalden rondgestrooid als ware het hagelslag. Wie wil er nou met mijn kerstboom vandoor gaan?
Er gebeurt iets in mijn ooghoek. Beweegt daar een tak? Tinkelt een kerstbal? Kwaad trek ik aan het snoer, de stekker vliegt vanaf de muur mijn kant op en de lampjes in de boom doven. Zo. Uit met de flauwekul. Ik steek mijn handen langs prikkende takken, pak de stam stevig vast en sleep de boom terug naar zijn hoek. Wacht maar. Na de kerst gaat de bijl erin. Een tak kriebelt in mijn nek. Straks niet vergeten de naalden uit mijn haar en shirt te pulken.
Iets strijkt langs mijn benen en ik struikel, val languit op het koude pasgelegde laminaat. Hoe kan dat nou weer. Het snoer met kerstlichtjes zit ter hoogte van mijn knieën om mijn benen gewikkeld. De lichtjes floepen aan en ik bevries, want vlak naast mijn gezicht ligt de stekker. Ik vloek, geef een ruk aan het snoer. De boom helt over, valt om als in een te langzaam afgedraaide film. Onder luid gekraak en het geluid van brekende kerstballen valt het stekelige ding boven op mij. Takken prikken in mijn oor en nek, kruipen onder mijn shirt en in mijn broekspijpen.
‘Wat vreet jij uit!’ Met haar armen in de zij kijkt ze me boos aan vanuit de deuropening.
‘Help me!’ kreun ik.
‘Eerst de kersttakken boven het bed. Nu weer de boom. Ik weet dat je kerst haat, maar om alles midden in de nacht stiekem weg te halen, dat slaat nergens op. Ik ga naar het logeerbed, ik doe geen oog dicht met die herrie hier beneden. Morgen hebben we het erover.’
Ze draait zich om en stampt de trap op.
Ik kruip onder de boom vandaan. Beter gezegd, dat probeer ik. De boom schuift telkens mee. Ik word driftig en ruk een tak los van de stam, smijt het weg. Een tak glijdt om mijn nek. Ik wil om hulp roepen. Een andere tak duwt een kerstbal in mijn mond, het is de schuimrubberen, die ik vanmiddag heb gekocht en die aanleiding was voor een fikse ruzie.
De tak drukt tegen mijn luchtpijp, ademen wordt moeilijk, naalden dringen mijn vlees in. Ik wil gillen van pijn en de kerstbal schuift op naar mijn keelgat. Ik wil hem uitspugen, hij blijft steken achter mijn kiezen. Ik trap omlaag, zoekend met mijn voeten. Takken kraken, ik schamp langs de stam, dan voel ik de zware kluit. Ik span mijn spieren, zet kracht en trap blindelings naar de wortels. De achillespees van de boom.
De tak klemt zich om mijn nek. Ik krijg geen lucht meer. Mijn handen klauwen in prikkende takken, gloeiend hete lampjes schroeien mijn vel, scherven van kerstballen dringen in mijn rug en armen. Mijn benen worden krachteloos. Daardoor aangemoedigd verstevigt de boom zijn greep. Ik hoor een bot kraken. Twee hoog wordt met een klap de deur van de logeerkamer dichtgegooid.
6 reacties
deZwarteRidder · 24 december 2003 op 07:41
aha… geval van killer trees…
(engels)
hoor je vaker deze dagen..,;-)
strakke column hij is leuk
rich@RD
Kees Schilder · 24 december 2003 op 08:17
Klasse, Kees!
Tasz · 25 december 2003 op 23:29
Gave column, bijna een triller en nu maar hopen dat je gewoon wakker wordt en dat het allemaal slechts een nachtmerrie was…. alhoewel misschien heb je wel last van een Ent (in de ban van de ring), dan is er helaas nog weinig hoop.
Casperio · 26 december 2003 op 13:25
Geweldig verhaal Kees!
Lekker open eind, al ziet ’t er slecht uit voor deze man… En dan komen Baantjer en Vledder natuurlijk eens praten met z’n vrouw. En die moet maar gaan bewijzen dat zij het niet gedaan heeft
Bedankt ook nog voor de preview van dit verhaal die je me gestuurd hebt!
pepe · 26 december 2003 op 13:49
Heerlijk om te lezen, met ingehouden adem aan een stuk gelezen. 😉 😡
Kees · 5 januari 2004 op 21:25
Een van de zeldzame gevallen waarin een verhaal bijna komt aanwaaien. Een idee komt meestal als een flits, er een verhaal van maken kost altijd veel inspanning. Nu dus niet. Avondje tikken, wat redigeerwerk, klaar! Mag van mij vaker gebeuren 😉
En ja, het mysterie is niet opgelost. Vreemde krachten, wraakzuchtige vrouw of buurman, we zullen het nooit weten. Hoewel…