Het is kwart voor een en ik ben de enige nog overgebleven passagier. Conducteurs heb ik in geen tijden meer gezien; de laatste inzittenden voor mij zijn al zeker een half uur geleden uitgestapt. Ik staar naar de donkergrijze lucht, waar vanuit het oosten helse bliksemflitsen een weg naar beneden zoeken. Een onheimelijk gevoel bekruipt me, alsof ik alleen op de wereld ben, overgeleverd aan een trein die me, god weet waar naartoe, zal brengen. Bleke sterren steken vaag af aan de hemel, alsof ze een signaal willen afgeven; een teken van houvast in een vreemde ongrijpbare nacht. [i]Met een ruk aan mijn stuur breng ik mijn auto met piepende banden tot stilstand. De geur van smeulend rubber weet zelfs door mijn gesloten ramen naar binnen te dringen. Ondanks alles ben ik opvallend rustig. Er is geen ongeluk gebeurd; ik hoef niet op zoek te gaan naar hulp. Wat ik zag was niets meer dan een flits, een fragment uit een droom; ik heb niemand geraakt. [/i]

[i]Half verdoofd stap ik uit mijn auto en zuig de scherpe januarikoude tot diep in mijn longen in. Ik kijk op mijn horloge en zie dat het kwart voor twee is. Langzaam beginnen mijn ogen aan het donker te wennen. Iets verderop zie ik een oude boerderij. Leven, denk ik in eerste instantie, maar bij nadere inspectie constateer ik dat het oude rieten dak reeds is ingestort en dat er een aantal ramen gesneuveld blijken te zijn. De kans dat er in deze omgeving mensen wonen schat ik bijzonder klein in. Even een sigaret en dan weer verder, neem ik mezelf voor. Binnen een krap uur moet ik het redden om thuis te komen.[/i]

Het constante geluid van de trein die zich langzaam maar doelgericht voortbeweegt werkt bijna hypnotisch. Bij iedere donkere minuut die volgt begin ik me vreemder te voelen. Opnieuw zak ik weg in slaap. En ik geef me over; met geen mogelijkheid kan ik me nog tegen mijn vermoeidheid verzetten.

[i]Mijn ogen lijken alsmaar dingen te registeren waarvan ik het bestaan normaal gesproken sterk zou betwijfelen. Opnieuw zie ik dezelfde schim die even daarvoor nog voor mijn auto danste, maar dit keer lijkt ze zich te verschuilen achter een heg bij de nabij gelegen boerderij. Al mijn zintuigen scherpen zich en ik hoor een ijl, klaaglijk geluid dat zo ongrijpbaar is dat het net zo goed de wind had kunnen zijn geweest. Bang maar nieuwsgierig tegelijk loop ik richting het vervallen gebouw. Van mijn vermoeidheid is plots niets meer over.[/i]

[i]‘Is daar iemand?’
Voorzichtig buig ik me over de heg die de toegangspoort vormt tot de hoeve, maar behalve een sterk verwilderde tuin is er niets te zien.
Enigszins opgelucht maak ik direct rechtsomkeert. Plotseling wil ik alleen nog maar naar huis en geen seconde meer in dit doodse schemergebied doorbrengen.
Maar op het moment dat ik in mijn jaszak graai om de autosleutels te pakken slaat het noodlot toe. Mijn jaszakken zijn leeg en bij een korte blik door het autoraam zie ik dat de sleutels plagend in het contact steken.
‘Verdomme’ roep ik.’Verdomme, alsjeblieft niet nu.’
Met trillende handen sla ik op het raam, maar ik besef dat het geen enkele zin heeft.[/i]

[i]‘Kan ik u ergens mee van dienst zijn?’
Pal achter mij staat een meisje met een bijna onaards bleek gezicht en donker haar.
‘Mijn autosleutels’ stommel ik. ‘Ik kan geen kant op.’
‘Mevrouw’ lacht ze. ‘Dit is het eindstation. U hoeft ook geen kant meer op.’
‘Maar ik moet naar huis. Het is ijskoud. Ik kan hier niet blijven’
Boos kijkt het meisje me aan. ‘Ik wil ook helemaal niet dat u hier blijft. Dit is het eindstation.’
Plotseling lijk ik te begrijpen wat ze me wil zeggen: het eindstation. Duidelijker kon ze niet zijn.
‘Ben ik dood?’ vraag ik. ‘Betekent dit dat ik dood ben?’[/i]

‘Mevrouw, voor de laatste keer: wilt u alstublieft uitstappen. Dit is het eindstation.’
Alsof er iemand met een hamer op mijn hoofd heeft geslagen schrik ik wakker. Voor mij staat een conducteur die me ongeduldig aanstaart.
‘Sorry’ mompel ik. ‘Sorry, ik heb zo vast geslapen.’
‘Geen probleem, mevrouw. Het is ook al laat. Een goede nacht verder.’
Als in een trance sta ik op en haast me richting de deur.
Nog even en ik kan slapen.

Ik kan slapen zo lang ik wil.

[i]‘Mevrouw, is het u nu eindelijk duidelijk? Dit is het Eindstation.’ [/i]

En nog net, terwijl de deuren achter mij dichtslaan, zie ik een bijna onaards bleek gezicht dat mij spottend nakijkt.

Categorieën: Fictie

8 reacties

arta · 19 februari 2008 op 20:18

Heel mooi geschreven, Troy!
De twee verhaallijnen lopen geweldig naadloos in elkaar over!
🙂

Mosje · 19 februari 2008 op 21:05

Mooi verhaal Troy.

Ooit, heel lang geleden, deden mijn vader en ik wel eens een spelletje: namen verzinnen voor bejaardenhuizen. Tientallen hebben we er verzonnen. Onze top drie zag er als volgt uit:
“De ondergaande zon”, “hemelzicht” , en “de laatste halte”. “Eindstation” kwam ook voor, maar ergens op nummer 6 of 7.

pally · 19 februari 2008 op 21:17

Heel mooi en meeslepend geschreven, Troy, die twee verhalen door elkaar heen. Sterk eind ook.

één piepklein stijldingetje: het twee maal ‘alsof’ in de eerste alinea.

maar: :wave: :wave:

groet van Pally

KawaSutra · 20 februari 2008 op 01:03

Knap geschreven. Dit is volgens mij precies zoals je dromen kan herinneren juist op het moment dat je ergens van wakker schrikt.

SIMBA · 20 februari 2008 op 08:27

Brrrr, dat einde. Ik schrok er gewoon van, zo erg had ik gehoopt op een andere afloop 🙂 (naïef he)

lisa-marie · 20 februari 2008 op 09:31

Indrukwekkend geschreven de twee vehaallijnen die intens met elkaar verweven zijn :wave:

Neuskleuter · 20 februari 2008 op 11:58

Ergens halverwege dacht ik dat de auto en trein elkaar zouden raken. Toen dacht ik dat ik het mis had. Maar eigenlijk is het toch waar. Maar dan voor de figuren in de voertuigen 🙂

Mooi!

Dees · 20 februari 2008 op 20:44

Lekker verhaal, ik houd wel van het weven. Je schrijft vaak prachtige zinnen trouwens, met hier en daar en mooie vondst. En een chilly einde.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder