Even was ik in de waan dat alles goed kwam. Dat de verschrikkingen definitief voorbij waren. Wat een onschuldig avontuurtje had moeten zijn is in korte tijd veranderd in een nachtmerrie. Maar mijn belagers zijn weggejaagd en de mysterieuze vrouw waarvan ik niet eens de naam ken is uit mijn leven verdwenen. Ik lig languit op de bank, een pluizige deken tot boven mijn borst getrokken, een bundel stevig verpakt ijs tegen de zere plek in mijn kruis, een koud washandje tegen mijn pijnlijke lip. Nettie glimt van top tot teen en verwent mij met koffie, koeken en liefdevolle aandacht. Ondertussen mompelt ze steeds dingen als ‘mijn held’ en ‘stoere bink’ en vertelt ze vol enthousiasme haar verhaal aan iedereen die opbelt of aanbelt. En dat zijn er vanavond nogal wat. Ik ben een lokale beroemdheid geworden. Dan wordt er gebeld en heb ik in een flits van inzicht het nare gevoel dat er iets gigantisch uit de hand gaat lopen. Het is mij een raadsel waar dat gevoel vandaan komt, ik weet niet eens wie er voor de deur staat. Het blijkt een buurman te zijn. Terwijl Nettie koffie voor hem haalt herinnert hij mij aan iets dat ik straal vergeten ben. Ik heb mij met mijn stomme kop in slaap laten sussen, met mijn VIP behandeling op de warme bank.
‘Hé, held van de straat!’ Hij geeft mij een bemoedigend klopje op de schouder. ‘Wat is er met je auto gebeurd, man?’
‘Auto?’ mompel ik als verdoofd.
‘Hij ziet eruit alsof een shovel er tegenaan is gereden. De hele neus ligt aan gort!’ Hij staart mij ineens geschrokken aan. ‘Of wist je dat niet, je ziet ineens zo bleek.’
‘Neus in de poeier,’ praat ik hem als een zombie na. Ik heb het gevoel dat mijn hart stilstaat, of beter nog, de tijd stilstaat. Staat de tijd maar stil, dan heb ik extra bedenktijd, maar de klok tikt door, voor mijn gevoel alsmaar sneller en sneller. Even was ik in de waan dat alles voorbij was en ik eindelijk verder kon gaan met mijn leven. Niet dus. Ik ben de auto vergeten. In alle consternatie is mij ontschoten dat ik een alibi nodig heb voor die kapotte neus en motorkap.
‘Wat is er met je auto?’ Nettie komt met een verbaasde uitdrukking op haar gezicht en een kan vol koffie de kamer binnen en ik moet redden wat er te redden valt.
‘We hebben het er nog over,’ sis ik snel richting buurman. ‘Er leuk van je dat je zo snel langskomt, Andries. Alles goed thuis?’ vraag ik met luide stem.
Hij kijkt mij wat bevreemd aan. ‘Niet echt, vanavond hadden weer een fikse ruzie. Ach, het oude liedje. Zal wel een scheiding worden. Maar hoe zit het nu met die auto van-’
‘Je gelooft het nooit wat er vanavond gebeurd is,’ onderbreek ik hem snel. ‘Luister en laat me het hele verhaal vertellen. Ik heb al genoeg moeite mijn kop erbij te houden zonder dat je me steeds onderbreekt.’
Hij knikt. ‘Je ziet er inderdaad niet uit, man.’
‘Wil je het nou horen of niet?’ bijt ik hem toe. Hij knikt nerveus en ik begin mijn verhaal, gezien mijn penibele situatie besluit ik dat het de meest uitgebreide versie gaat worden. Ik werp snel maar onopvallend een blik op Nettie. Ze is er al snel met haar hoofd niet meer bij en een salvo aan zenders flitst over het televisiescherm. Logisch, ze kan mijn verhaal inmiddels dromen. Na een monoloog van een eeuwigheid geeft Andries het op onopvallend te gapen en verdwijnt Nettie naar boven. Ik ruik mijn kans en veins een indrukwekkende gaap. ‘Ik wil je écht niet wegjagen, Andries…’
Hij steekt zijn handen verontschuldigend in de lucht. ‘Geen probleem! Ik spreek je nog. Ik laat mezelf er wel uit.’ Hij steekt zijn duim op. ‘Klasse wat je gedaan hebt kerel.’ Terwijl hij het huis verlaat verschijnt een satanische glimlach op mijn gezicht. Heb ik Andries even mooi weggewerkt! Ik sluit mijn ogen en laat mij lekker wegzakken onder mijn warme deken en in de roes van mijn recente heldenstatus. Alleen jammer van die stekende pijn daar beneden en mijn brandende lip. Vaag dringt het gepiep van de telefoon tot mij door, Nettie heeft het toestel blijkbaar mee naar boven genomen. Gedempte stemmen. Vast iemand die mij wil feliciteren, de telefoon staat vanavond roodgloeiend. Even later komt Nettie de kamer binnen, ik hou mij slapende. Het blijft te lang te stil en ik gluur tussen mijn wimpers door. Ze staart mij aan, haar handen in haar zij.
‘Kun je uitleggen wat er met onze auto is gebeurd?’ vraagt ze op scherpe toon.
‘Huh?’ Moeizaam probeer ik rechtop te gaan zitten. Voor het eerst vanavond steekt ze geen vinger naar mij uit en ik verbaas mij hier over.
‘Er is gebeld voor je.’ Een pijnlijk lange stilte waarin ik het instorten van mijn kaartenhuis, als het onvermijdelijke rollen van de donder na een lichtflits, hoor aankomen. ‘Door iemand die beweert eigenaar te zijn van een wasstraat hier vlakbij.’
0 reacties