2.1 HET TIJDPAD

Het was geen papier, meer perkament of linnen. Maar het schrijfgerei kraste niet bij het aanbrengen van de zwarte inkt. De ondergrond was soepel en glad. Toen de oude man bij het licht van een fel brandend houtvuur de laatste woorden schreef, oogde hij vermoeid. Toch legde hij het document niet weg maar rustte even en begon met grote concentratie te lezen. Zijn spiedende ogen leken het geschrevene nauwgezet in zich op te nemen, te controleren en tegelijkertijd herbeleven. Na opwinding en angst kwam er gaandeweg een zweem van gelatenheid over zijn lichaamshouding en toen hij aan het einde was gekomen hadden alle emoties zich vermengd tot wijsheid. Hij las nog één keer.

“Velen zullen hebben gehoord van oude sagen over de ‘Witte Wijven’ die ’s morgens verkleed in witte nevelflarden over heide en essen en tussen de beuken dansen om je te verleiden. Of van ‘Het Grijze Veulen’ dat je, als je op eenzame landwegen loopt, naast je hoort galopperen maar dat je nooit ziet. En pas verdwijnt als je geweten weer rein is. Maar wie heeft het echt meegemaakt? Zelf beleefd wat eigenlijk niet kan bestaan? Je denkt: dan zijn het geen sagen meer. Maar ik zeg jullie: de sagen komen niet uit het niets. Ze komen niet ineens uit de lucht vallen als stormregen, worden niet meegevoerd door een verwarrende warme wind en borrelen niet op als koel kwelwater. Ze zijn er altijd: boven, onder, om en in ons! Ik zal jullie deelgenoot maken van een verhaal dat, zo waar als ik hier zit, echt is gebeurd. En als je niet gelooft dat ik dit schrijf terwijl ik nog onder jullie ben, dan weet je zeker dat het echt gebeurd is. Dan ben je deel van de sage geworden en kun je zeggen: ik heb het zelf meegemaakt.

Lang geleden, toen mijn benen nog jong en mijn botten nog sterk waren, liep ik ’s nachts alleen door een bos, net buiten het dorp. Het was in het midden van de winter. Het smalle paadje door het oude woud was bijna niet te zien want het had de hele dag gesneeuwd. De wereld was toegedekt met één wit koud kleed. Het was aardedonker. Aan de hemel alleen blikkerende sterren. De kleine Poolster wees mij de richting: noord, steeds maar verder: noord. Doodstil was de nacht. Een paar uren eerder had ik nog de klagende oude roep van de midwin­terhoorn gehoord. Die was allang verstomd. Ik hoorde alleen nog bij elke stap het kraken van de sneeuw onder mijn voeten. Het kwam mij voor alsof ik op vergane botten liep te trappen. Die gedachte kwam als vanzelf in mij op. Het rare is dat ik nu helemaal niet meer weet waar ik heen ging. Ik weet nog wel heel goed, hoewel ik van nature helemaal niet bang aangelegd ben, dat ik mij, hoe dieper ik in het bos kwam, steeds minder op mijn gemak ging voelen. Ik weet ook niet meer welk bos het precies was. Het was hier wel vlak in de buurt! Bij nacht lijkt ieder bos hetzelfde: statige bomen staan doodstil om je heen. Ze hebben geen voorkant of achterkant. Ze kijken alleen maar hooghartig op je neer. ‘Indringer, wat moet je hier!?’ roepen ze. Als dan ook de wind door de kale takken waait lijkt het net alsof ze lachen: ‘Ha, ha, haaa!!’ Lachen om die onbetekenende luis die in de pels van de machtige natuur een weg probeert te vinden. Vol ontzag keek ik omhoog naar de majestueuze kale kronen. Plotseling aaide mij iets over het gezicht. ‘Aaah!’

Categorieën: Vervolg verhalen

Willem Tukker

Jaan is een open verhaal waarvan nog onbekend is hoe het verder gaat, laat staan hoe het ooit eindigt. Mysterieuze mystiek? Wellicht. Sensitief en gevoelloos? Ongetwijfeld. Het speelt zich minimaal maar een quarkbreedte van ons af en zodra het bij elkaar komt zal het ons tussen nu en nooit gaan raken.

2 reacties

Mien · 15 juni 2015 op 07:38

Bos Nummer Een. Kan niet missen. Ben benieuwd waar dit weer naartoe gaat. En hoe de gier erin verweven wordt. Op naar 2.2. De klok loopt.

Esther Suzanna · 15 juni 2015 op 20:54

Spannend… :yes:

Geef een reactie

Avatar plaatshouder