‘Vijf,’ zegt het meisje en tovert een hele grote glimlach tevoorschijn. Ze trekt de kolossale duikbril over haar hele gezicht en klimt het trappetje op. Met een onbeholpen sprong verdwijnt ze in het water.
Vijf. Ik was ooit ook vijf. Dat was in 1964. En ik zat destijds, net als zij nu, in een kindertehuis. Even bekruipen me gedachten over het waarom. Wat zou de reden zijn dat ze hier is? Ik kijk naar de leidster en doe mijn mond open om iets te vragen. Maar ze is bezig om een supersoaker te repareren voor een jongetje dat zenuwachtig heen en weer wippend staat te wachten tot ze eindelijk klaar is. Het doet er niet toe. Dat zou ik moeten weten. Geen van deze kinderen is hier omdat er iets leuks is gebeurd. Achter elke lach in het opblaasbad in de tuin schuilt een kleine tragedie. Ik kijk naar mijn pleegkind. Veertien jaar is hij nu. Zijn vader was al jaren dood. Zijn moeder stierf onlangs. En niemand wil de voogdij. Niemand wil hem echt hebben. Teveel gedoe. Een te grote inbreuk op het dagelijks leven. Hij wil hier weg. Het is leuk, zegt hij. De leiding is aardig. Hij heeft een mooie kamer. En een krantenwijk. Maar toch wil hij weg.
‘Bij jullie wonen,’ antwoordt hij als ik vraag wat hij het liefst wil. In mijn kleine huisje met twee slaapkamers wonen er al drie. Dus dat gaat niet. Hij weet dat. Hij accepteert het. Maar hij droomt. En hoopt. In augustus mag hij een week bij ons logeren. Hij heeft het er nu al over.
‘Gewoon dicht,’ zegt de leidster tegen me en geeft het jongetje zijn waterpistool terug. De oudere kinderen zitten om haar heen en kijken naar me. ‘Ze vinden dit te luxe. Een gewoon rijtjeshuis in een woonwijk vinden ze te duur. Het liefst zouden ze weer zo’n ouderwets gebouw hebben met slaapzalen en lange gangen.’
Ik huiver. Ik ken zo’n gebouw. De geur van lysol. Steriele bedjes met traliehekken.
‘Wat verwachten ze in godsnaam van me?’ Ze heft even haar handen op in een moedeloos gebaar. ‘Dat ik op de hoek van de straat ga staan en roep “Pleeggezin gezocht! Wie wil er een probleemkind bij?” Er zijn bijna geen pleeggezinnen te vinden.’
De kinderen knikken. Hun gezichten staan somber, ondanks de warme zon. Hun ogen zijn strak op me gericht. Het zijn mijn ogen. De ellende van hun jonge leven zit in die blik. Mijn ellende. En zij moeten er nog aan beginnen om ermee te leren leven. Ik weet wat dat kost.
Dus het is te duur om ze een beetje warmte van een huisgezin te geven. Het kost teveel om deze kinderen, vaak na omzwervingen van jaren, de geborgenheid te geven van een huis met een eigen kamertje. Van de veilige armen van iemand die ze beschermt, als is het dan beroepshalve. Nee, daar moeten we ons geld vooral niet aan uitgeven. Dat ze zonder die geborgenheid straks als jonge volwassenen alleen maar vijandigheid zullen voelen, is niet ons probleem, toch? Zolang het maar zo min mogelijk kost en we ze niet onder ogen hoeven te komen, is het best.
Nee, we hebben ons geld hard nodig. Om het salaris van ministers en kamerleden volgend jaar met dertig procent te verhogen. Want dat is echt nodig. En wat denk je wel niet dat het kost om ‘onze jongens’ naar Irak te laten gaan? Daar zijn kapitalen voor nodig. Voor het aangezicht van Nederland in de internationale politieke arena.
Als dat allemaal opgebracht moet worden, dan zullen we dat geld ergens vandaan moeten halen. Hier vandaan dus. Laat de kinderen tot mij komen, nietwaar meneer Balkenende? Christelijke normen en waarden in de politiek zijn goed, maar we moeten het niet overdrijven natuurlijk. En als het later lastpakjes worden, kunnen ze altijd nog met twee op een cel.
De kinderen kijken nog steeds naar mij. En wat kan ik er aan doen, verdomme?
Het kleine meisje staat opeens voor me. Het water loopt met straaltjes langs haar lijfje naar beneden. In haar handen houdt ze een schoentje, roze met fonkelende plastic diamantjes. Even kijkt ze er met een verliefde blik naar en slaat haar ogen dan naar me op.
‘Ik ben een prinses,’ zegt ze met overtuiging in haar stem.
Ja, lieverd,’ zeg ik en opeens heb ik behoefte om dat kleine natte lijf tegen me aan te houden. ‘Jij bent een prinses.’
Nog even.


9 reacties

pepe · 31 juli 2004 op 08:39

Zit ik hier als emo-trut toch met een paar natte ogen…

[quote]De kinderen kijken nog steeds naar mij. En wat kan ik er aan doen, verdomme? [/quote]

Je doet er al wat aan door het hier te schrijven, dat zet mensen toch aan het denken.

Want nu zit ik hier en denk: wat doe ik er aan, dat er nog zoveel leed is. Wat kan ik doen?
Alle ellende op mijn schouders nemen is ook niet de oplossing.
Ik bekijk mijn mogelijkheden, en ben bereid dat te doen wat ik kan.

Jij deed al iets moois, de knuffel die je het prinsesje gaf is al kostbaar.
Ik wens jullie een fijne week in augustus.

Ma3anne · 31 juli 2004 op 12:40

Voor het Cito moest ik een tijdje terug spreekvaardigheidstoetsen afnemen bij kinderen in groep 5. Dat ging in de vorm van een soort spreekbeurtje. Daar trof ik een jongetje, dat eerst verlegen, maar steeds enthousiaster vertelde over zijn pleegpapa en -mama en de 14 pleegkinderen thuis. Een klein breekbaar mannetje met een te grote bril. Hij vertelde me ook dat zijn echte papa en mama junks waren en dat hij verslaafd geboren was. Mijn hart draaide om.

Toen ik aan het eind van zijn verhaaltje vroeg, wat hij later wilde worden, antwoordde hij: “Pleegvader, net als mijn papa en dan word ik ook boer en dan maak ik ook zo’n heeeeeele grote tafel.”

Dit mannetje zal me altijd bijblijven. Hij heeft geboft met zijn pleegouders. Mensen, die van het pleegouderschap hun levenswerk maken en een kind dat geen kans leek te hebben bij zijn geboorte al een droom meegeven om waar te maken. De kleine prins.

Jullie gaan het vast heel fijn hebben in augustus, je pleegzoon en jij. Geef hem ook maar een droom mee, net als dat kleine prinsesje. Wie weet…

gast · 31 juli 2004 op 13:25

mooie column. Goed punt ook.
Al vind ik het wel erg gedramatiseerd.

tontheunis · 31 juli 2004 op 13:34

Dank je.

Het kan gedramatiseerd overkomen, maar het is allemaal echt gebeurd. En dus heb ik het ook zo opgeschreven.

Groet,

TT

gast · 31 juli 2004 op 14:35

Oh ik geloof best dat het echt gebeurd is, maar je kan gebeurtenissen op verschillende manier weergeven. Ik vond deze dus wat té drama.

Eftee · 31 juli 2004 op 16:28

Zo goed ken ik nog dat machteloze gevoel. Je wilt ze het liefste allemaal in huis nemen, maar je weet dat dat nu eenmaal niet kan.
7 Jaar geleden stond ik in de speelkamer van het Poolse kindertehuis, waar we mijn zoon gingen halen. De rillingen liepen over m’n rug toen de kinderen om me heen dromden, aan m’n kleren trokken en “Mamma, mamma!” riepen. Sommigen wilden niet meer los laten en moesten door de verzorgsters, bijna letterlijk, losgewrikt worden.
M’n gevoel was, op dat moment, vreselijk. Ik wilde ze allemaal wel meenemen, maar wist dat het niet anders kon.
Veel kinderen, in Nederland en in andere landen, krijgen nooit de kans op te groeien in een gezin. Het is gewoon niet te beschrijven hoe dramatisch dat allemaal is.
Schrijven dat Ton het allemaal te dramatisch stelt, is je kop in het zand steken, voor de werkelijkheid. Geloof me, de drama’s die Ton beschrijft zijn een speldenknop.
Maar goed, Moestafa heeft liever dat het romantischer beschreven wordt. Z’n tere zieltje mocht eens een knal krijgen door het lezen van de harde waarheid.

Kees Schilder · 31 juli 2004 op 19:15

Met zo’n column kun je wel thuis komen.Inhoud en stijl geweldig.

Dees · 31 juli 2004 op 23:11

Ook ik zit een traantje weg te pinken, stiekem. Mooi geschreven.

Wat je kunt doen? Langs gaan, luisteren, een week een familie bieden en wie weet wat nog meer.

Louise · 1 augustus 2004 op 08:55

Ik heb even gewoon geen tekst. Dit stukje raakte me vrijwel meteen.

Ik vind het ook heel mooi geschreven. Het is een drama, en dat komt ook duidelijk naar voren, maar je schreef het juist heel sober door de kinderen te laten doorzwemmen en spelen.

Misschien is sober niet het goeie woord, het is juist de combinatie van het “gezellige spelen” en de achtergrond van de kinderen wat het geheel zo aangrijpend maakt.

Er is zelfs geen smiley dat het goed kan weergeven…

Geef een reactie

Avatar plaatshouder