Het was zomaar ergens op straat, in een onbelangrijk plaatsje, waar hij haar voor het eerst zag. Het kon niet missen. Ze liepen recht op elkaar af – bijna in elkaars armen. Toch zagen ze elkaar pas op het allerlaatste moment. Hij, dromerig als altijd, liep met zijn hoofd omhoog geheven, onder de indruk van een door de ondergaande zon rood gekleurde wolkenlucht. Zij, alert als altijd, maakte een omtrekkende beweging om een stel baldadige kinderen. Minder dan een ademlengte zat er tussen hen in, op het moment dat ze elkaar ontdekten.
Ze stonden abrupt stil. Recht tegenover elkaar, met de handen diep in de zakken gestoken. Hun adem verscheen uit het niets en vermengde zich tot een wolk snel oplossende waterdamp.
Ze keken elkaar aan en in een fractie van een seconde ontstond een onuitgesproken, geheime afspraak. Ze kenden elkaar niet, hadden elkaar nog nooit gezien of ontmoet, maar keken elkaar indringend aan. Allebei wisten ze wat ze wilden.
‘Hai,’ zei Mitchell. Zijn lage stem gaf de begroeting een mooie, warme vibratie. Hij glimlachte naar de prachtige vrouw die zomaar ineens tegenover hem stond. Alsof ze uit de lucht was komen vallen. Haar ogen blonken en hij dacht krachtige parelmoeren glimmertjes te zien. Hij moest erin blijven kijken, hij kon zijn blik niet afwenden. Een tinteling trok door zijn lijf. Zij en hij. Ze waren als twee sidderalen, gevangen in hetzelfde elektrische veld. Zij moest het ook voelen, dat kon niet anders. Geen twijfel mogelijk. Ze bleven elkaar aankijken, bang als ze waren de betovering te verbreken.
‘Hallo,’ zei ze met kalme stem. Sylvia was haar naam, maar dat was een onbetekenend detail. Geen van beide was geïnteresseerd in futiliteiten zoals labeltjes, naamkaartjes.
Daar stonden ze dan, recht tegenover elkaar. Zo dicht opeen dat nog geen klein kind er tussendoor kon lopen. Zomaar ergens midden op straat. Mitchell voelde zich omsponnen, hij bevond zich samen met haar in een beschermend cocon. Een andere wereld, een mini-aarde, een afgezonderde atmosfeer waar niets of niemand hen iets kon maken. Toch druppelde een vaag spoortje van realiteitsbesef langzaam zijn bewustzijn binnen. Zonder de betovering te verbreken, zonder het magische oogcontact verloren te laten gaan, stelde hij haar de vraag. Hij wist dat hij hem kon stellen, hoewel het een vraag was die je in normale omstandigheden niet zomaar aan een wildvreemde vrouw zou stellen. Hij kende haar woordeloze antwoord, nog voordat hij de vraag had gesteld. Ze knikte opgelaten. ‘Ga je mee?’ vroeg hij teder.
Als op een onuitgesproken teken gaven ze elkaar een hand. Haar kleine hand voelde heerlijk zacht en warm, als de pels van een jong katje. Nu dit nieuwe contact er was, kon het oogcontact veilig worden verbroken. De betovering bleef in stand, de cocon bleef bestaan. Ze liepen hand in hand naar zijn appartement. Het was te mooi om waar te zijn. Het kon niet waar zijn. Toch was het gebeurd, toch liep hij hier met haar. Het was onverwacht, mysterieus, sprookjesachtig, romantisch. Maar vooral, onwerkelijk.
De wereld was in een dikke gelei ondergedompeld. Ze bevonden zich in een wereld van slowmotion. Ze bewogen zich tussen mensen en objecten die trager, langzamer bewogen dan zijzelf. Hij voelde een zacht kneepje in zijn hand en keek opzij. Hij bekeek haar mooie gezicht, waar het licht van de ondergaande zon zacht overheen streek. Een lief gezichtje, waar een flintertje bezorgdheid overheen trok. ‘Ik moet je iets vertellen,’ zei ze zacht, bijna onhoorbaar.
Hij schudde zijn hoofd.
‘Het is belangrijk,’ vervolgde ze. ‘Ik ben niet zoals je me ziet,’ zei ze na een korte pauze.
Even keek hij haar vragend aan, maar al snel keerde zijn onbezorgde glimlach terug. Sinds hun ontmoeting was hij ondergedompeld, toegedekt met een deken van gelukzaligheid. Niets of niemand kreeg hem daar zomaar onder vandaan.
Ze kneep iets harder. ‘Je moet het weten.’
Hij schudde opnieuw zijn hoofd. ‘Nee. Ik hoef niets te weten.’ Hij keek in haar schitterende, lichtgroene ogen. De tinteling in zijn lichaam verhevigde zich onmiddellijk. Ook zij reageerde op zijn geladen blik. Haar hand ontspande zich weer.
Zwijgend liepen ze verder, tot ze in zijn appartement op de bovenste etage van een hoog, sierlijk gebouw aankwamen. Buiten twinkelden de eerste sterren, die moeizaam door het langzaam vervagende zonlicht braken. Diep onder hen verspreide straatverlichting een oranje gloed, waren witte en rode lichtpuntjes te zien van tergend langzaam voorbijrijdende auto’s.
Ze stonden tegenover elkaar en hielden elkaars handen vast. Zo stonden ze daar, zwijgend, in hun onzichtbare, ontastbare, maar o zo duidelijk waarneembare cocon. Ze keken elkaar onophoudelijk aan, slechts af en toe onderbroken door de niet te onderdrukken reflex om te knipperen.
‘Ik moet het je vertellen,’ begon ze opnieuw. ‘Ik moet wel.’
Hij keek haar afwachtend aan. Een beetje uitnodigend, misschien.
‘Ik ben niet zoals je me ziet.’
Hij knikte langzaam. ‘Je bent prachtig,’ fluisterde hij.
Ze keek hem strak aan. Haar lichaam onbeweeglijk. ‘Ik ben niet zo mooi als jij denkt. Verre van dat.’ Ze sloeg haar ogen neer. ‘In feite ben ik monsterlijk om te zien.’ Ze bleef onbeweeglijk staan. Vlak voor hem, met neergeslagen ogen.
Hij liet haar kin op het kommetje tussen zijn duim en wijsvinger rusten. Zonder dat hij kracht hoefde te zetten, richtte ze haar hoofd op. Haar ogen glommen van overvloedig vocht, dat er een moment eerder niet was geweest. Voorzichtig drukte hij zijn lippen op die van haar. Een eerste, vluchtige kus. Ze keken elkaar zwijgend, maar indringend aan.
‘Je bent mooi.’
Ze schudde haar hoofd.
‘Je bent echt mooi,’ herhaalde hij. Hij keek haar aan, volgde een glimmende traan van haar wang naar haar kin. ‘Dan maar monsterlijk mooi.’
Ze sperde haar ogen open, liet zonder waarschuwing zijn handen los en deed enkele flinke stappen naar achteren, tot ze de onzichtbare wand van de cocon bereikte. De begrenzing van een veld dat, hoe moeilijk het ook te geloven was, alleen in hun geest bestond. Met beide handen pakte ze de zoom van haar truitje bij haar middel vast. Langzaam bracht ze haar handen omhoog, trok de dunne trui over haar hoofd en liet het kledingstuk daarna achteloos op de grond vallen. Vastberaden keek ze hem aan. Ze zei niets, ze deed niets. Met een houding die een mengeling van afwachting en uitdaging uitdrukte, bleef ze voor hem staan. Met ontbloot bovenlijf.
Hij bekeek de vorm van haar perfecte lichaam, hoewel het pijnlijk veel moeite kostte zijn blik los te maken van haar ogen, haar prachtige gezicht. Zijn ogen betastten de vormen van haar smalle nek, haar schouders, haar borsten. Hij liet ze de curve van haar lijf volgen, tot hij haar middel bereikte. Haar bekken. Omhoog gingen zijn ogen, opnieuw naar haar middel, gealarmeerd door een subtiele beweging die hij dacht waar te nemen. Even leek het of het een vergissing was, een luchtspiegeling, een rimpeling in het water, maar hij had het goed gezien. Er verschenen korte, stekelige uitstulpingen aan beide zijden van haar middel. Het waren gelede poten, die tot die tijd onzichtbaar tegen haar smalle taille hadden gezeten. Extra ledematen, twee aan elke kant, half zo lang als haar armen.
Hij rukte zijn ogen los van de beenderige ledematen en keek haar aan. Er was een andere blik in zijn ogen verschenen. Beduidend anders dan daarnet. Hebzucht. Begeerte. Hartstocht. Hij wilde haar nu meer dan ooit. Nog meer dan toen ze daarnet als vreemden tegenover elkaar op straat stonden. ‘Je bent prachtig.’ zei hij opgewonden. ‘Je bent mooier dan ik me had durven voorstellen.’
‘Echt waar?’ vroeg ze. Ze deed een kleine pas naar voren, hoewel nog steeds ietwat onvast en onzeker. Alsof ze niet wilde of durfde geloven wat hij zojuist had gezegd. ‘Echt waar?’
Hij knikte en keek diep in haar glanzende ogen. Zijn haar begon te bewegen, alsof er plotseling een fris briesje door de kamer woei. Twee geschubde voelsprieten sprongen omhoog, vlak boven de haarlijn van zijn voorhoofd. Ze gaf een kort, geschrokken gilletje en sloeg haar hand voor haar mond. Haar ogen werden groot en ze keek hem gelaten aan. Hij stak zijn handen uit en ze kwam gehaast naar hem toe, pakte zijn handen vast. Ze keken elkaar aan en genoten van de tinteling die zich meteen verhevigde.
Een korte, stompe bult verscheen in het midden van Sylvia’s voorhoofd en op hetzelfde moment ontspande haar gezicht zichtbaar. ‘Eindelijk durf ik mezelf te zijn,’ zuchtte ze. ‘Eindelijk!’
Een gespannen trek verscheen op Mitchell’s gezicht. Een krakend, scheurend geluid klonk. De spijkerstof van zijn broek en de stof van zijn shirt scheurden aan de achterkant open. Vijftien vlijmscherpe stekels ontvouwden zich op zijn rug, vanaf de onderkant van zijn nek tot aan zijn stuitje. Toen dat gebeurd was, ontspande zijn gezicht en staarde hij haar met felgele ogen aan. ‘Je bent als een droom die uitkomt,’ zei hij zachtjes in haar oor. ‘Je bent een prachtig monster.’

Categorieën: Verhalen

Kees

Zelfstandig schrijver en fotograaf

1 reactie

Yannick · 8 februari 2003 op 13:33

Wat een verhaal, Hoe verzin je het.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder