In de parkeergarage ontvang ik een foto. Vervolgens wordt de informant neergelegd.
Als ik naar boven kijk, sta ik oog in oog met drie mannen, die mij vanuit de deuropening aanstaren. Ze schrikken. Shit, nog een! Zie ik ze denken. De middelste heeft een pistool in zijn hand. Ik herken hem, het is de motorman van de foto, Stan Hagel. Weer een knal. Een kogel slaat pal naast mij in een betonpaal. Ik duik weg en vlucht terug de garage in. Omkijkend zie ik twee van de mannen binnenkomen. Een van hen trekt de deur dicht, en blijft achter. De ander, Hagel, rent de trap af. Ik stop de envelop in mijn jas, verstop me tussen de wagens in de garage. Zodra mijn belager achter in de garage aan het zoeken is, sluip ik naar de ingang. Daar staat de derde gangster op wacht.
Op dat moment komt er een auto de garage ingereden. Ik probeer de wagen te bereiken, maar de man die op wacht staat ziet mij, komt op mij af. Zo snel mogelijk ren ik naar hem toe, dat verrast hem. Voordat hij zijn vuurwapen kan richten, laat ik me vallen, rol naar hem toe, spring overeind, en sla hem recht op zijn smoel. Ik hoor zijn neus kraken. Bloed op de knokkels van mijn handen. Hij hapt naar adem. Met een tweede slag recht tussen de ogen, schakel ik hem voor zeker uit. Het geeft me de gelegenheid om weg te rennen.
Even verderop zie ik drie Harley’s staan. Ik sprint er naar toe. Een van de motors is nog voorzien van een contactsleutel. Ik spring op het gevaarte, start de motor en maak aanstalten om weg te scheuren. Kogels vliegen mij ineens om de oren. Als ik achterom kijk zie ik de twee overgebleven bikers naar hun motors rennen. Ik geef gas, en ben er weg van!
Het valt niet mee voor mij. Ik heb vroeger eigenlijk alleen maar met bromfietsen gereden, Zündapp en Kreidler, dat was het wel zo’n beetje. Ik geef extra gas, en stuur de Harley de snelweg op. Het begint al donker te worden. De twee patjakkers blijven me achtervolgen. Bij afslag Roerdonk verlaat ik de snelweg, en rijdt het dorp in. Op het plein voor het gemeentehuis maak ik me toch een schuiver! Pal voor het gemeentehuis kom ik tot stilstand. Ik probeer de motor weer overeind te krijgen, maar ben te laat. De twee hebben me ingehaald, en springen van hun motors. Het is Hagel zelf die mij beet pakt en een oplawaai geeft. Ik stuiter wederom over de kasseien, en sla met mijn hoofd op de grond. Shit, geen helm op. Bijna ga ik knock out. Mijn aanrander buigt zich over mij heen, rukt de envelop uit de binnenzak van mijn jas, en haalt de foto tevoorschijn. Hij fluit. “Jij hoort bij die Peer Metcalf? Sturen we jou per direct achter hem aan. We zijn nu toch lekker bezig. Een meer of minder maakt ons niet uit.” Hij draait zich om. “Maak het af,” hoor ik Hagel tegen zijn kompaan zeggen. De tweede man komt op mij af, richt een pistool op mij. Het is me het dagje wel!
0 reacties