Diep respect voel ik voor waaghalzen die in de bus, tijdens een vergadering of op eender welke openbare plek een stuk druipfruit (sinaasappel, perzik, peer of iets soortgelijks) durven schillen en opeten. Met gebruikmaking van niets anders dan hun blote handen en/of een bot zakmesje. Doodgemoedereerd, terwijl andere mensen hun handelingen gadeslaan. Ik snap werkelijk niet hoe ze het doen. Mij lukt het nooit om het er zonder geklieder en gekledder vanaf te brengen. Al gebruik ik een eersteklas fruitmesje en geef ik de vrucht in kwestie een liefdevolle massage opdat hij lekker in zijn schil zit, het wordt toch een rotzooi. Een sinaasappel verwordt in mijn handen tot een oranje spons die gemene sapstraaltjes in mijn ogen spuit, als een doorgedraaide lama. Gladjanussen als peren en perziken weten altijd uit mijn greep te ontsnappen, om vervolgens met een boog van tafel te stuiteren en na een korte achtervolging onder de buffetkast te rollen. Waar ik ze dan maar weer met de plumeau onder vandaan moet zien te hengelen.

Het is mijn stellige overtuiging dat fruit op de wereld is om genot te schenken en der mensen gezondheid te bevorderen. Maar zelf denkt het daar heel anders over, getuige het stille verzet dat het pleegt. Neem nou de kokosnoot. Die schept er genoegen in om zichzelf geheel onverwacht vanuit de boom op het hoofd van een toevallige passant te laten vallen. Een flauwe streek. Daarbij is zo’n ding alleen met gereedschap en veel doorzettingsvermogen open te krijgen, terwijl het genoegzaam bekend is dat een ongeluk in een klein hoekje zit wanneer je hamer, schroevendraaier en groeiende irritatie met elkaar in contact brengt. Prop ook nooit zomaar een handvol kersen in je mond, hoe groot de verleiding daartoe ook moge zijn. De harde pitten en een enkel moment van onoplettendheid vormen een volmaakt recept voor een gebroken kies. Of voor de verslikkingsdood, wat evenmin een pretje is.

Toch moet ik ook even de nuance opzoeken. Want niet [i]alle[/i] vruchten doen rot. Er zit ook wel eens een sympathiek exemplaar tussen, zoals de banaan. Wat mij betreft de toffe peer van de fruitmand. Heb ik nog nooit last mee gehad. Laat zich makkelijk uit zijn jas helpen en er heeft geen pit. Lekker zoet, zonnig kleurtje, daar is nou echt helemaal niks mis mee. Nou oké, op één klein dingetje na dan: achteloos weggeworpen bananenschillen kunnen soms voor evenwichtsproblemen zorgen. Daar is leerzaam voorlichtingsmateriaal over gemaakt door onder anderen Charlie Chaplin en Donald Duck.

Ondanks het tegenstribbelen en de gemene geintjes kan ik me geen leven zonder fruit voorstellen. Niet alleen vanwege de heilzame bestanddelen die het bevat, maar ook omdat ik het heel graag lust. Anders gezegd: ik zou niet zonder kunnen. Wij hebben een haat-liefdeverhouding, fruit en ik. Het speelt een wreed [i]hard to get[/i]-spelletje met mij, omdat het weet dat ik, hunkerende en slaafse minnaar, uiteindelijk toch wel weer genegen ben om het alle nukken en grillen te vergeven. Zo gaat dat nu eenmaal wanneer verlangen de overhand krijgt: hoe sterk de geest ook zou willen zijn, het vruchtvlees wint altijd.

Categorieën: Gein & Ongein

2 reacties

Harrie · 17 augustus 2011 op 22:12

Grappige column. Als fruitig typje heb ik hem graag gelezen. Het leessap druipt nog van mijn kin. 😉

Ferrara · 18 augustus 2011 op 23:57

Ik zag meteen Toon Hermans met zijn perzikact.

’t Is lekker fruit, je krijgt er alleen van die plakvingers van.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder