Was het al zo lang geleden? Peinzend keek zij uit het raam, pakte een sigaret en gedachteloos stak zij de sigaret op om het direct daarna weer uit te drukken. Ze had beloofd niet of zeker minder te roken, maar het was er nog steeds niet van gekomen. Al tien maanden heb ik hem niet gezien niet gehoord. Jezus waar zit die man toch! Ongeduldig pakte zij haar mok met koffie en dronk met kleine slokjes, zich niet bewust van de koffiesmaak. Ook dat was ineens niet zo lekker meer zonder hem om mij heen, bedacht zij. En het voetbal? Ach de meeste wedstrijden zat ze alleen te kijken, en deed ze of hij naast haar zat.
Zij praatte dan in de richting waar hij altijd op het puntje van de bank de wedstrijd zat te bekritiseren, te analyseren, te schelden. En zij had om de liefde voor hem, zij had leren houden van voetballen alleen voor hem.
En nu zit ik verdomme weer alleen te kijken, en doe alsof hij naast me zit. Nog even en ik ga weer de tafel voor twee dekken, kaas en worst snijden voor twee, lekker tijdens een wedstrijd. Ineens voelde zij de tranen langs haar wangen naar beneden glijden.
“Klootzak”, schold zij in gedachten, “kloothommel waar zit je nou, ik mis je zo erg dat ik dagen heb dat ik niet weet waarvoor ik mijn bed uikom”.
Traag stond zij op en liep naar het dressoir. Daarop lag zijn leesbril zijn mobieltje, zijn horloge. Als een relikwie pakte zij de bril op en poetste de glazen, maar dat deed ze iedere dag. De dag waarop hij verdween uit haar leven, en sindsdien iedere dag die God haar gaf.
Het geen raad weten met zichzelf werd een projectie op haar kleinkind, waar ze beiden zo groots mee waren, ze moest en mocht zeker niet laten merken aan die kleine hoe verdrietig oma wel niet was. Die kleine miste haar opa toch ook? Maar de dagen dat ze alleen zat, de dagen zonder een telefoontje van een familielid of bekende, dat gemis van haar geliefde, het ging haar slopen. Er moest iets gebeuren vond ze zelf.
Toen ineens nam zij een besluit. Ze liep naar de slaapkamer van haar nog inwonende zoon en riep dat ze gingen verhuizen, weg van het verdriet weg van de pijn, weg van wat altijd een pijnlijke herinnering zou blijven, als ze hier bleven wonen.
Zoonlief was het allang eens met moeders, dus toen eenmaal dat besluit was genomen blonk er een beetje zon in haar hart.
Zij zou hem nog iedere dag missen, zij zou nog iedere dag huilend in slaap vallen, maar zij zou met een ander huis in een andere stad nooit vergeten dat zij met hem meer dan 30 jaar lief en leed had gedeeld.
Die gevoelens nam ze toch overal mee naar toe. Maar hier moest ze weg. Hier was ook hij weggegaan. Zomaar, niet ineens, maar geleidelijk hadden ze hem weg zien kwijnen. Te pijnlijk voor woorden.
Dit huis was hun huis niet meer. Ze zou teruggaan naar waar zij beiden eens een fijn en gelukkig gezin waren geweest. De draad van het leven werd weer licht opgetild. Zij was er nog lang niet. En haar andere zoon, ach die bleef hier in deze stad wonen.
Zij ging weer bij het raam zitten, en met een grote glimlach om haar lippen sprak ze tegen haar eigen spiegelbeeld in het raam “Oké ik heb je gevonden, en reis jij nou maar met mij mee, dan blijven we in ieder geval samen, hoef ik je niet meer te zoeken”.
En haar andere zoon had beloofd om elke week even langs het graf van pappa te gaan om de bloemen te verversen. Dus ook daar hoefde zij zich niet meer druk om te maken. Maar diep in haar hart vroeg zij zich telkenmale af “Lief ik ben zoekende, maar waar ben jij”? En zij richtte haar blik naar de hemel.
2 reacties
arta · 15 juni 2007 op 13:06
Aangrijpend verhaal, pakkend geschreven!
🙂
SIMBA · 15 juni 2007 op 14:00
[quote]”Lief ik ben zoekende, maar waar ben jij”? [/quote]
Mooi, heel mooi.