Pijn

In het midden van de zaal zie ik het witte silhouet van een mensenlichaam.
Vreemd om zo neer te kijken op iets wat niet meer bij je hoort. Als een jas heb ik het uitgetrokken; als een harnas ervaren. Het is nooit van mij geweest. Ik heb het geprobeerd. Geprobeerd om me er in thuis te voelen. Het voelde altijd vreemd aan; iets dat ik niet was. Maar, wie was ik?

Gebroken

Klokslag negen uur in de avond ontgrendel ik de deur; het lage tarief is ingegaan. Ik ben nog niet binnen of achter mij wordt alweer een nieuwe vracht aangeleverd, daarmee de ingang volledig blokkerend. Op de tast zoek ik de lichtknop maar het aanflitsende licht kan mij nauwelijks bereiken; het wordt volledig aan het zicht onttrokken door de bonte verzameling die vanaf mijn zelf gesponnen draden naar beneden hangt. Ik zit gevangen, gevangen in mijn eigen web.

Zonnewind

Zweetdruppels parelen op mijn voorhoofd. Af en toe vloeit er één schoksgewijs langs een ooghoek via de hals en komt op mijn borst tot stilstand. Een plukje haar voor mijn ogen lijkt een vrijbrief te zijn voor het zoute vocht om te prikken. De koperen ploert opent mijn poriën met zijn brandende stralen. Mijn lichaam absorbeert ze als een drooggevallen spons en geeft ze weer af als dauw in de morgenstond.

Dakloos

Vanmorgen reed ik er weer langs, vlak bij mij in de straat. Het stond er leeg en verlaten bij. Troosteloos bijna. Wachtend op nieuwe bewoners. De meeste mensen die er komen zijn snel weer vertrokken. Het is eigenlijk meer een doorgangshuis voor passanten. ’s Morgens vroeg al komen de eersten aan. Na een korte groet of wat gemompel stellen ze zich op en turen naar het begin van de straat, soms ongeduldig op hun horloge kijkend. Als het mooi weer is spreiden ze zich uit in de directe omgeving, bij slecht weer staan ze opeengepakt bij elkaar als in een wassenbeeldenmuseum.

Vol is vol !

Met moeite kunnen we een parkeerplaats vinden. “Het is best nog een eind lopen”, weet mijn vrouw te vertellen, “zal wel moeilijk zijn om weer bij de auto terug te komen als het eenmaal gebeurd is.” “Nou, dat zien we dan wel weer”, antwoord ik haar, “misschien kunnen we de auto voorrijden.” Lopend over de Blauwe Brug zie ik het statige pand weerspiegelen in Het Galgewater. Toepasselijke naam, denk ik bij mezelf, en direct zakt het bijpassende gevoel in mijn benen.