De stille kracht

Mei 1997. Ik ben 32 jaar. Mijn vader is net overleden en een paar weken daarvoor ben ik verlaten door mijn partner. Moe, verdrietig en leeg sta ik op Utrecht Centraal op de borden te kijken hoe laat mijn trein naar Leiden Centraal zal vertrekken. Als vanuit het niets staat hij plotseling naast me. Een Hindoestaan. Hij is gekleed in een lange witte jabador en vraagt mij met hem mee te gaan.

Just visiting

Ze heeft een statige, trotse uitstraling en haar blauwe ogen staan fel. Als ze met de rollator over de afdeling loopt, spuwen haar ogen zelfs vuur. ‘Wat doen al die mensen in mijn huis?’ Vraagt ze zich kwaad af. Ze staat op het punt een medepatiënt eens flink ter verantwoording te roepen. Een jonge collega snelt op haar af en probeert haar terug te brengen naar de kamer. Dat gaat niet vanzelf. Pas vanaf het moment dat haar een kopje koffie wordt beloofd, gaat de patiënte namopperend met haar mee.

Killing me softly

Vanachter de gesloten deur hoor ik haar zachtjes kreunen. Door het raampje zie ik een opgeblazen mensje verkrampt in bed liggen. De lakens zijn doorweekt van het vocht.
Haar vel vertoont opengesprongen plekken en zelfs het brandlaken waar ze op ligt kan niet voorkomen dat haar huid langzaam loslaat.
Ik kijk naar de waskom in mijn handen en zucht onhoorbaar. Dit wordt een strijd. Alleen de wasbeurt al is uitermate vermoeiend en pijnlijk voor haar.