Kerstballen 2012: de grote taalspelen

Vijfhonderd mensen staan in een brede rij te wachten. Het kan nu ieder moment beginnen. Tussen de tralies van de poort vangen we de eerste indrukken op. Nerveus en vol schrik turen we de arena in. Alle landen zijn vertegenwoordigd. Alle sportdisciplines ook. Op de tribunes roept het volk om brood en spelen. Uitzinnig is het. De tribunes lijken zo nu en dan te bezwijken onder het voetgeroffel. Ze zijn nog spiksplinternieuw. Wie zijn oren goed te luister legt hoort op de tribunes een vocabulaire dat ongehoord is. Een Babelse kakofonie van stemgeluiden. Flarden tekst en oneliners waar menig columnist jaloers op zou kunnen worden.

Kantoorslaaf (eloze column)

Dinsdag, acht uur twintig, op kantoor. Bobs hand trilt als hij zijn pc opstart. Alsof hij aan Parkinson lijdt. Hij pakt zijn arm vast, dwingt ‘m tot rust. Ach, zo lukt vandaag natuurlijk niks. Wat nu? Van ’n slok knapt hij vast wat op. Maar voorzichtig, opdat Harold niks doorkrijgt.

Särskild

Haar uitstraling is gigantisch mooi, maar was ’t dat waardoor ik haar zo graag zag?
Mwah, zij straalt zoals ik nog nooit ’n vrouw zag, dat klopt. Mijn hart gaat soms door haar wat hard, dat klopt ook.

Mist licht

In ’n abdij stopt ’t ook ooit op ’n dag, of op ’n nacht. Non Anna schrijft aan haar bazin, bij ’t kaarslicht, dat zij baalt van ’t kaarsmaaklidmaatschap. Ja, schrijft zij daarbij, ‘k nam al ooit ’n kaars naar mijn slaapplaats, van uw zaak, maar ‘k stak ‘m nooit in brand. D’r kwam toch nooit ’n vlam aan door ’n vuur. Wat was was, maar ik zag ’t licht, ‘k trap ’t af. Mijn zin dooft uit als ’n nachtkaars.