Paternoster is een lieflijk plaatsje op het Westkustschiereiland in Zuid-Afrika, zo’n 150 kilometer ten noorden van Kaapstad. Een plek, die geliefd is bij Kaapse weekendtoeristen die er in alle rust een paar dagen aan zee willen doorbrengen. Dat Paternoster “Onze vader” betekent, is voor de meeste Zuidafrikaners een onbekend gebleven geheim. De naam is een verbastering van het Portugese “Padre Nosso”, volgens de overlevering vanwege de “onzelievevadergebeden” die de Portugese schipbreukelingen die op de punt van het schiereiland waren gestrand, zouden hebben gepreveld. Ruim anderhalve eeuw voordat Jan van Riebeeck voet aan wal zette op de Kaap, heersten de Portugezen over de wereldzeeёn. Bartolomeu Dias, Vasco da Gama en Fernão de Magelhães rondden de kaap, lang voordat de Hollanders koers zetten naar het zuiden. In de topografie van Zuid-Afrika kom je nog veel, al dan niet verbasterde, Portugese namen tegen, zoals het zuidelijkste punt van het Afrikaanse continent, Cape Agulhas (“Cabo das Anguillas”, kaap van de naald) en de provincie Natal (inmiddels Kwazulu Natal), waar Dias op kerstavond 1487 langs voer (natal = kerst).

De Portugezen streken uiteindelijk neer op de westkust van Afrika in Angola en in het oosten in Mozambique, het geboorteland van Portugals meest vermaarde voetballer aller tijde, Eusébio Ferreira da Silva, a pérola negra – de zwarte parel. Paternóster is de spreekwoordelijke parel van de “Weskus”. Spreekwoordelijk, want de werkelijke oesterbanken bevinden zich zo’n 25 kilometer naar het zuiden, in Saldanha Bay – overigens vernoemd naar een Portugese edelman.

Kenmerkend voor de aanblik van Paternoster zijn de witgekalkte huisjes. Oorspronkelijk visserhuisjes, maar inmiddels veelal omgedoopt tot luxueuze Bed- en Breakfast-accomodaties. Om het traditionele karakter te bewaren is het niet toegestaan om huizen enige andere kleur te verven.

Het is een van de oudste nog bestaande traditionele vissersplaatsen. Om een uur of zes in de ochtend kiest een handjevol blauwbruine houten visserssloepen vanaf het strand het ruime sop. Ook wat dat betreft waan je je in Portugal, langs de ruige Atlantische kust van Midden-Portugal, waar de sardienvissers van Nazaré bij het krieken van de dag aan de voet van de 19e eeuwse “roltrap”, La Ascensor da Nazaré, hun bootjes te water duwen.

Als de vissers met volle netten om een uur of elf terugkeren kun je langs het strand voor een habbekrats de meest verse “seekos” bemachtigen. Harders, geelstèrte, kingklips of snoeke (snoek is hier een zoutwatervis). En vooral kreef. Maar pas op!

Vooral vroeger was het op de “visafslag” op het strand een gezellige drukte en werd de kraakverse vis in overvloed nog spartelend verhandeld. Nu is het veel rustiger. Vis, en met name kreeft, kopen is een hachelijke aangelegenheid geworden. Het is namelijk verboden om vis aan te schaffen bij deze vissers. Als je wordt aangehouden met verse kreeft, en je kunt niet aantonen dat je deze bij de reguliere vishandel hebt gekocht, wacht je een forse boete tot zelfs de confiscatie van je auto.

Het heeft alles te maken met “The environment Conservation Act 73”, de wet, die de visquota, licenties en sancties bij overtreding , bepaalt. Dat klinkt goed, per vissoort een maximum aantal vaststellen, om zo te voorkomen dat de oceanen worden leegevist. In realiteit werkt dit helaas anders. In de realiteit betekent dit dat een aantal grote visbedrijven 80% van de quota heeft verworven – en hiermee de oceanen legaal kan leeghalen – en dat de meeste traditionele vissers brodeloos zijn gemaakt. Families, waar de visserij generaties lang de inkomstenbron is geweest mogen de vis, die in “hun” wateren zwemt, niet meer vangen. Het is te gek voor woorden!

“Tegenwoordig kunnen de jongens hun vaders voetsporen niet meer volgen. Geboren vissers moeten nu op zoek naar ander werk, bijvoorbeeld in de bouw. Ik heb netten leren knopen van mijn vader toen ik 12 jaar was. Ik heb mijn hele leven gevist en nu ben ik 56. Ik heb geen vergunning en mag dus niet meer vissen,” aan het woord is John, een graat (!) magere kleurling – ik heb begrepen een verre verwant van de uitgestorven Hottentottenstam – met een gefronst gelaat dat door de zon en de zilte zeelucht tanig is verweerd. “Ik begrijp er niets van, de vis is helemaal niet schaars. Vanaf mijn veranda kan ik de grote scholen in de baai zien zwemmen. De windrichting en de stroming vertellen mij precies waar ik moet kijken. Maar ik mag niets vangen. Soms is er helemaal niets te eten in huis, terwijl ik mijn voormalige broodwinning op een paar honderd meter voorbij zie zwemmen. “

De kreeftvissers zijn nog zwaarder getroffen. Vanwege de grote winstmarges die op dit rode goud worden gemaakt zijn de verstrekte vergunningen op de vingers van een hand te tellen. Dus, ondanks de waarschuwingen van mijn Zuidafrikaanse vrienden, rijd ik regelmatig naar Paternoster, toegegeven, om een goedgeprijsd visje in de wacht te slepen, maar toch ook om de visstropers van een extra zakcentje te voorzien en om er gewoon een praatje te maken. En mocht ik ooit worden aangehouden dan ga ik er vanuit dat mijn Nederlandse paspoort en mijn gebrekkige kennis (?) van de Engelse en Afrikaanse taal mij zullen redden.

Categorieën: Reisverhalen

Chris

Chris den Daas

1 reactie

BlogBoy · 27 maart 2012 op 08:45

Dat Paternoster “Onze vader” betekent, is voor de meeste Zuidafrikaners een onbekend gebleven geheim

Als het goed is, is elk geheim onbekend toch? Verder een informatief stuk. De donkere kant van globalisering, denk ik. Ik denk dat ik ook gewoon stiekem een vers visje zou scoren.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder