De stemming werd er niet beter op. Sterker nog, met de komst van de wintertijd en de late herfst daalde de kwaliteit van mijn geestelijke gesteldheid tot onder die van de rotte bladeren in de goot.
Mijn doffe, deprimerende luim trachtte negativisme tot kunst te verheffen en ik besefte dat het deze gemoedstoestand was, die me al zoveel schade had berokkend.
Elke uitwas ervan! De mislukte pogingen om er versneld en geforceerd uit te geraken, zowel als het dagenlang zwelgen in de ellende. Met trieste pyjamadagen avant la lettre… Ik besloot te gaan varen, alleen. Even geen mensen waarop ik mijn gal kon spuwen en die het naar verwachting toch weer als een boemerang terug zouden spuiten.
In de haven van de plaats waar ik woon ligt mijn oude jacht. Een paar jaar geleden heette het nog mijn ‘mooie’, oude jacht. Maar dat eeuwige onderhoud, dat houdt geen mens vol. Thans was het vaartuig een slag roestiger en smoezeliger, ik moest er gewoon aan toegeven .
Bij de slijter kocht ik een liter jenever en wat cola en ik dacht zo over alle ingrediënten te beschikken, om even mee van de wereld te verdwijnen.
De oude scheepsdiesel startte meteen, net zoals de kachel. Snel smeerde ik de schroefas en loste de touwtjes.
De jachthaven was verlaten en liep al vooruit op zijn wintertooi, veel jachten waren al winterklaar gemaakt of op de wal gestald. De vlaggen bij het clubhuis werden al niet meer gehesen.
Mijn schip was erop afgestemd om alle seizoenen te kunnen varen en dat deed ik dan ook.

Met een gangetje van ver beneden de kruissnelheid liet ik de motor langzaam op temperatuur komen. Ook daarna liet ik het maar zo. Ik hoefde nergens naar toe en het was lekker rustig aan boord zo.
De rivier was verlaten, het eerste stuk, tot aan de roeivereniging, was gekanaliseerd, de lelijkheid ervan was volledig in symbiose met mijn stemming.
Op het parkeerterrein van de roei stond slechts een auto, je had altijd van die idioten die nu nog gingen kanoën. De watertemperatuur was 11,6 graden. Kom je nog aan de kant, als je erin kiepert?
Verderop naderde ik een afsplitsing, de oude rivier, meanderend en smal, met dikke rietkragen en partijen wilgenbomen en populieren rondom de fruitbomen en boerderijen. Veel meerkoeten en eenden hadden niets meer om handen en besteedden alle tijd aan fourageren. Vet op de botten, daar ging het om nu.
Ik schonk een flinke borrel in en dreef Sarah Brightman de spleet van de radio in. Aan het decor kon het nu niet meer liggen; een bruine kiekendief zweefde voor mij uit en stroopte de rietkragen af, op jacht naar de sporadische kuikens van de tweede of derde leg dit jaar. Vreemd toch, hier mankeerde ik niets…

Op weg naar het oude sluisje, dat altijd open stond, kwam ik een boot tegen. Een oude Bayliner speedboot met twee mannen erin. Ze voeren minstens drie keer harder dan de zes km/u, die er was toegestaan. Je kon zien dat ze aan het zuipen waren. Dat gezuip altijd! Ik besloot geen hand op te steken en keek demonstratief de andere kant op toen ze passeerden. Hun samenkomende boeg en hekgolven smeten mijn schip op en neer en ik hoorde de jeneverfles in de koelkast rollen. Omkijken deden die idioten nooit, immers, wat niet weet wat niet deert!
Een paar honderd meter verder, ik had juist een borrel ingeschonken, zag ik een kano ondersteboven liggen. “Zie je wel, dat krijg je dan!” Meteen viel me een vrouw op, die tussen het riet zat te trillen als een espenblad. “De zwemtrap moet uit”, commandeerde ik mezelf en snel ontgrendelde ik het ding en liet hem in het water zakken. Daarna weer snel terug naar mijn roer om haar te naderen.
Met mijn kont naar haar toe schroefde ik achteruit en legde het schip stil. Ze deed een wilde sprong naar de trap en miste. Noodgedwongen moest ze weer poedelen om bij de trap te komen.
Even later stond ze in de stuurhut en vormde er zich een plas op mijn vloerbedekking . Ze stond maar wat te rillen en ik voelde dat ik het was die verder initiatief moest nemen.
“Doe die natte kleren uit”, commandeerde ik. Ik was de redder en bovendien de kapitein hier, dus ik permitteerde me een zekere strengheid.
“Ga maar in de voorkajuit staan, daar heb je privacy”.
Ik dook als eerste de ruimte in en griste de handdoek van de haak. In een berging zocht en vond ik iets trui en broekachtigs.
“Hier, dit moet lukken”, zei ik, trok de deur dicht en liep weer naar mijn stuurstoel.

“Ik ken dat wijf”, wist ik al. Nu pas had ik tijd om alles tot me door te laten dringen. “Kak” was het. Altijd al geweest. Een jaar of vijfenveertig oud . Ze gaf les op die roeivereniging en zat altijd op ons te vitten. Altijd voeren we te hard, nooit eens gaf ze een knikje of stak ze haar hand op, zelfs als we gas terugnamen wanneer we haar tegenkwamen met haar grut. En dan haar taalgebruik. En die geaffecteerde intonatie, die ergens bij haar huig de fout inging. En nu stond ze naakt voor me, gescheiden slechts door een mini deurtje.
Ik probeerde me haar voor te stellen. Een mooi lijf zou ze nog wel hebben, lekkere tieten. Ze droeg geen make up en haar -peperzoute- haar had nooit eens een kleurtje. Een echt atletisch natuurmens, zo eentje ook die alles weet over gezondheid, vooral als er “bio” voor staat.
Het zou me niets verwonderen trouwens dat ze al haar haar, overal, gewoon in het wild zou laten groeien. De natuur boven alles! Kon ik nu echt niets zien? Of gewoon maar die deur opengooien, ik ben toch de redder hier?
Even later stond ze voor me, gelukkig had die trainingsbroek, die ik haar had aangereikt, nog deugdelijke elastiek.
“Mag ik u eerst eens van harte bedanken, ik wist echt even niet hoe ik het aan moest pakken. En mag ik u om nog een gunst vragen? Zou u mij willen helpen met het bergen van de skiff?”
“Dat was ik toch al van plan mens”, dacht ik. Ik haastte me te zeggen dat het allemaal niets voorstelde, gewoon een schippersplicht, hees haar cocktailprikker uit het water en legde hem, zo goed als met één hand, op de stuurhut.
“Mijn gsm zal ik ook op moeten geven vrees ik, die lag in de skiff ”, ik reikte haar de mijne aan en ze belde haar dochter begreep ik.
Daarna werd het stil, dus heractiveerde ik Sarah maar weer. Nog een geluk dat het onze Brabantse Corry niet was…
Ik propte haar natte trainingspak en nog wat klein vrouwenspul in een vuilniszak, zette de kachel een tandje hoger en vroeg haar of ze een borrel wilde voor de schrik.
Dat wilde ze wel, mits het een halve was.
De andere helft deed ik in mijn glas, was ik soms niet geschrokken dan!

Bij de roei aangekomen kreeg ik een ijskoud handje met een uit het hart gegrepen bedankje;
“Mag ik u nogmaals van harte bedanken voor uw assistentie”, sprak hare heiligheid en ze werd zowaar nog een moment belangstellend;
“Gaat u nu weer verder met uw tripje?”.
“Je vous en prie” antwoordde ik en; “Nee, ik denk dat ik ook maar weer eens op huis aanga”.
“Je vous en prie, mijn God, je vous en prie? hoe kwam ik daar ik in hemelsnaam op?”, verbaasde ik mezelf.
“Ben ik nondeju nou zo onder de indruk, dat ik zelf indruk wil maken? Gekker moet het niet worden! Pffft, wat een instituut was dat wijf zeg; ‘Gaat u nu weer verder met uw tripje?’ Nee excellentie, ik ga de troep opdweilen die je van je behaarde pubis hebt laten gulpen. Gauw vergeten dat wijf!”

Toen ’s avonds de bel ging greep ik direct naar mijn portemonnee. “Negen van de tien keer is het een wandelende collectebus”, dacht ik.
Daar stond ze, keurig gekleed in een sportieve outfit, iets ‘after-skiff ’ achtigs, zelfs op haar lippen was een licht kleurtje aangeslagen.
Ze overhandigde me eerst de kleding, gewassen en gestreken en daarna een geschenkverpakking met twee flessen jenever.
Niet zomaar jenever. Nee, “Rutte”, ambachtelijk gestookt, maar op één plaats te koop in dat ingedutte provinciestadje van ons.
Ik kon niets uitbrengen.
“De vanzelfsprekendheid en voortvarendheid waarmee u mij heeft geholpen heeft diepe indruk op mij gemaakt, dank u wel”, sprak ze. Gedecideerd deed ze een aanval en kuste me op een gloeiende wang.
“Ik hoop dat ik u nog dikwijls op het water tegenkom” en toen zweeg ze.
“Maar dan onder betere omstandigheden”, viel ik snel in, dankbaar voor het aangevertje.
Ze verontschuldigde zich, haar man stond te wachten, ze duidde op de stilstaande auto aan de overkant. Ik herkende een van onze wethouders.
“Toch een charmante vrouw”, besloot ik; “met zo’n wijf was ik allang burgemeester geweest!”
Ik wuifde vriendelijk, het ging alweer een stuk beter met me.
(inspiratiebron; Boukje)


11 reacties

Mien · 16 november 2011 op 07:56

Beetje lang maar graag gelezen.
What you see is not always what you get … :hammer:

Mien

Bhakje · 16 november 2011 op 08:12

Pakkend geschreven. Inderdaad lang, al viel me dat pas op nadat ik de opmerking van Mien las.

Heerlijk leesvoer op de vroege ochtend. Bedankt!

Meralixe · 16 november 2011 op 08:17

Als iedereen zo ’n lange column instuurt gaan we overuren moeten maken!
Eigenaardig, door de vele verrassende wendingen en het fantasierijk schrijven vanuit het eigen denken graag gelezen.
Het was misschien beter dat Sarag Brightman in dat water terecht gekomen was.
1) Dan zou zij een toontje lager gezongen hebben.
2) Dan zou uw fantasie nog verder op hol geslagen zijn en dat zou ik ook wel eens willen lezen.
😆

Boukje · 16 november 2011 op 09:41

Ha Libelle, ben ik dan nu uw muze of is dat weer wat anders?

Tja, ik trek in zulke gevallen mijn wandelschoenen aan en dan vervolgens een fles wijn open…
Mooi geschreven, lekker lang ook.
:hammer:

P.S. Zie je dat je best wel lief bent.

Ferrara · 16 november 2011 op 11:06

Libelle, u hielp mijn dip om zeep. Met dank, ik heb genoten.

Marja · 16 november 2011 op 21:09

Wat een heerlijk verhaal.

Helmar · 17 november 2011 op 08:57

Lang verhaal maar zeker niet taai.
Boukje, inspiratiebron? Moet je toch eens uitleggen. N.a.v een ander verhaal?

Libelle · 17 november 2011 op 10:08

Zeer bedankt voor de reacties.
De lengte heb je soms niet in de hand. Het is mijn ingekorte kerstverhaal voor 2011 in wording. Ik ben heel blij dat niemand schreef afgehaakt te zijn en ronduit zielsgelukkig met de opmerkingen dat het boeide.
Boukje inspiratiebron; je schreef laatst over een “dipje”, dat klinkt zo eufemistisch.
“Dip” vind ik al klinken als iets betrekkelijk onbetekenends, terwijl het toch synoniem is voor “korte periode van neerslachtigheid”.
Ik krijg dezelfde oprisping als iemand het heeft over een “wipje” of een “Tia(tje)”.
(Ik hoop dat je me lief blijft vinden)

Boukje · 17 november 2011 op 10:25

Een dipje is gewoon een nòg kortere periode van neerslachtigheid, nee hoor…

Mijn vader noemde mij ooit een ‘mooischrijver’, alles wat mooi, leuk en lief is overdrijf ik schromelijk en alles wat moeilijk, pijnlijk of ronduit lelijk is verklein ik tot het minimum.
Zo zit ik nu eenmaal in elkaar ben ik bang… 😎

Harrie · 17 november 2011 op 16:22

Een echte waterprinses. Maar leifst twee flessen als cadeau, jonge, jonge.

sylvia1 · 19 november 2011 op 15:42

Leuk verhaal Libelle.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder