Het glas van de servieskast oogt smerig. Vette vingertoppen hebben hun sporen achter gelaten op het heldere glas. Je lacht voorzichtig naar de licht beschadigde polaroid foto, die je stevig in je handen geklemd houdt. Een familieportret, genomen vanuit de woonkamer, voor een antiek ogende servieskast. Een huwelijkscadeau, vertel je. Gekregen in goede tijden. De vlekken op het glas worden benadrukt door felle zonnestralen die weerspiegelen op het fragiele glas. Op de foto is een echtpaar te zien, samen met hun twee zonen. De handen van de man rusten op de smalle schouders van de kleinste jongen. “Slimme jongens.” Vertel je. “Pienter, heel pienter.” De trotsheid klinkt in je stem. De lach op je gezicht, die de diepe plooien van je huid voor even recht trekt, vormt een contrast met de tranen die op je oogvliezen rusten. De woorden die je spreekt over ‘ toen’ en ‘daar’ zijn schaars. Maar de pijn die in je lichaam woedt en heeft gewoed, hebben je lichaam van buitenaf getekend.
“Ik weet dat de meerderheid ons hier weg wenst.” Fluister je, terwijl je lippen amper bewegen. “De mensheid is hard. Het was geen links of rechts. Het was niet nadenken. Geen wikken of wegen. Het was gaan.” Je vinger beweegt voorzichtig over de foto.
Op de achtergrond wordt de volumeknop van de televisie omhoog gedraaid. Een verslaggever vertelt met monotone stem dat er honderden migranten zijn omgekomen op de Middellandse zee. Terwijl het grootste deel van de kamer zich richting de televisie beweegt, lijk jij het niet te horen. Stoïcijns blijf je staren naar de foto.
De verslaggever rond zijn bericht over de migrantentragedie af en begint te vertellen over de patriottische Europeanen met hun protestbeweging. Je kijkt even op en met een snelle beweging draai je je nek richting de televisie.
“Varkenskoppen.” Zeg je. Je stem klinkt ineens een heel stuk luider. “Dat was hun boodschap. Varkenskoppen. Als boodschap dat we hier niet welkom zijn.” Je blijft aandachtig naar het beeldscherm kijken. “Vluchten mag niet.” Vertel je. “Vluchten mag niet over grenzen. Vluchten mag alleen wanneer hier wrede aanslagen worden gepleegd. Dan mag je vluchten uit een vertrekhal van een vliegveld. Maar vluchten uit een land dat mag niet.” Je schudt je hoofd en haalt je hand door je sluike haar. “Weet je? Het enige wat we willen is een veilige haven, een tijdelijke veilige haven.” Het geluid van je stem slaat eventjes over en je dempt opnieuw het geluid na ieder woord dat je uitspreekt.
Drie mannen komen de ruimte ingelopen. Twee mannen blijven in de deuropening staan. De jongste man loopt richting de vrouw en slaat een arm om haar heen. De familie van de foto is herenigd maar weggetrokken uit een plek die zij ooit thuis konden noemen. Warm en vertrouwd heeft plaatsgemaakt voor onzekerheid en onrust. Een noodgedwongen reis met ‘veiligheid’ als eindbestemming. Een reis die gemaakt werd met hoop. Stille hoop om ooit terug te keren naar hun in vrede herstelde, verwoeste maar nog altijd geliefde vaderland.
2 reacties
Esther Suzanna · 20 april 2016 op 00:05
Mooi geschreven. Een beetje onsamenhangend, meer onderdeel van een groter verhaal dan in dit stukje past. Dat is jammer. De intentie komt na twee keer lezen wel over maar het is te kort, of juist te lang?
Mien · 20 april 2016 op 07:44
Is de hoofdpersoon in gesprek met zichzelf? Treedt ze uit emotie even buiten zichzelf in de jij-vorm? Het zou zomaar kunnen.
Achtergelaten en rechttrekken, hoe toepasselijk, schrijf je aan elkaar. In vogelvlucht vanuit vogelperspectief verder goed geschreven.