Het is zondagochtend acht uur. Ik zit voor het raam en kijk naar buiten. Een nevel ligt als een sluier over het park waarin alleen de boomtoppen net boven de nevelsluier uittoornen. In de verte zie ik de bovenste etages van flats; wazig aan de horizon. Op tafel ligt het medaillon, met de foto van die vrouw die ik maar niet vergeten kan. Zij kijkt mij aan maar dat maakt niets in mij wakker, niet één aanknopingspunt heb ik. Wist ik maar wie of waar zij was, dat loste misschien mijn vragen op. Het is al vier maanden geleden dat ik in Limburg rondtoerde en het medaillon in mijn borstzak vond. Wil ik misschien teveel? Teveel ineens? Wil ik het onbereikbare? Kan of mag ik er niet bij komen? Mijn hersenen knagen zich gek.

De volgende zaterdag ga ik naar de slager. De slagersvrouw staat verkleumd achter de toonbank. Zij verteld dat er een bus was uitgevallen en dat zij meer dan een uur onderweg was om hier te komen en legt ondertussen mijn bestelling op de toonbank. Een oude vrouw met een rollator wil naar binnen maar de deurvanger is te stug voor haar. Ik help de vrouw en zij kijkt mij heel even aan. Zonder verder iets te zeggen loopt zij de zaak in en kijkt bij de riblappen. Op haar borst prijkt een broche met de letter P.

Een andere verkoopster vraagt de vrouw of zij kan helpen. De vrouw doet haar bestelling, maar dan met een zwaar Duits accent. Het zal toch niet waar zijn, denk ik, en blijf verstijfd staan. Anders nog iets, vraagt de slagersvrouw? Nee, zeg ik en reken af. Ondertussen kijk ik als in trance naar de oude vrouw. Die ogen van daarnet, dat korte moment; dat kun je niet menen.

De oude vrouw keurt mij geen blik waardig en gaat haar gang. Ik ga dichter bij haar staan totdat zij naar mij opkijkt. Dit kan geen toeval zijn. Ik trek de twee bovenste drukkertjes van mijn hemd los en laat haar het medaillon zien. Meteen is de aandacht van de vrouw gericht op het medaillon en zij wil het zelfs pakken. Ik doe een stap achteruit en knoop mijn hemd weer dicht.
Jij? Vraagt ze.

Buiten wacht ik op haar, en als zij de winkel uitkomt dan lopen wij samen de straat uit. Waar woon jij, vraagt ze? Ik wijs naar mijn flat en zij begint te lachen. Ik woon in deze flat zegt zij, en wijst de flat naast die van mij aan. De vrouw schat ik op een jaar of 75–80, ze praat erg verstandig en met een heerlijk zwaar Duits accent. Ga even mee naar boven, vraagt zij, en oh God: ik heb je al zo vaak zien lopen hier. Maar dat jij het zou zijn? Had ik dat maar eerder geweten.

Vertel eens, vraag ik haar, wat is hier aan de hand?
Zij pakt mijn hand vast en begint te vertellen ….

Het medaillon dat jij draagt heeft ongekende krachten. Van mijn overgrootmoeder hoorde ik dat het minstens 600 jaar oud moet zijn en binnen onze familie onverklaarbare dingen heeft gedaan. Bijvoorbeeld: doe jou foto erin en geef het medaillon aan iemand anders. Gegarandeerd dat jij in jou leven iemand tegenkomt die jou het medaillon terug brengt, met daarbij een boodschap. Mijn man en ik hebben voor de oorlog afgesproken dat hij het medaillon bij een vertrouwd persoon zou achterlaten, in de hoop dat ooit iemand het bij mij zou terugbrengen. De oorlog heeft ervoor gezorgd dat de ‘tijd’ roet in het eten gooide. Mijn man is aan het eind van de oorlog doodgeschoten en ik heb daarna nooit meer iets vernomen. Niets over hem en niets van het medaillon. En nu ben jij hier. Hoe kom je eraan, vraagt zij?

Ik was bij zijn terechtstelling, zeg ik, ik heb het gezien en vlak daarvoor zat hij bij mij aan tafel en hij vroeg of ik hem wilde helpen. Nadat hij was doodgeschoten voelde ik het medaillon in mijn borstzak; toen zag ik uw foto. Deze zomer gebeurde het; de zomer van 2007.
Maar ik herinner mij onze tijd in Berlijn nog zo goed, de weilanden, de lavendel. Dat kan toch eigenlijk niet?
Mooie tijd, mijmert zij: jammer dat die tijd voorbij is.

Weet je, zegt ze: jij bent getuige geweest van iets dat zich in 1944 heeft afgespeeld en het medaillon heeft de twee tijdperken met hun gebeurtenissen, op het juiste moment, samengevoegd. Zeg maar: op een kruispunt van twee dimensies.

Maar waarom lijkt jouw man op mij? Of waarom lijk ik op hem? Vraag ik. Tja zegt zij, dit is heel pijnlijk. Mijn man en jij zijn als twee druppels water. Je praten, je doen en laten en je verschijning; het is gewoon angstig. Maar hoe oud ben je, als ik vragen mag?
Met de kerst ben ik 60 geworden, zeg ik.
Met de kerst? Toch niet op tweede kerstdag?
Ja zeg ik. Is dat raar?
Er rolt een traan over haar wang en nu moet ik die vrouw in mijn armen nemen. Misschien omarm ik haar te stevig maar het kan mij niet schelen. Ik heb een gevoel van: eindelijk!!!!! En ik voel mij happy.

Spontaan geeft zij mij een heerlijke zoen en loopt mee naar de voordeur. Wij houden contact he, beloof ik haar. Ja, zegt zij. Jij bent mijn buurman en je woont dichtbij. Ik wil haar het medaillon teruggeven maar zij zegt dat ik dat moet houden, je weet maar nooit; glimlacht ze.

Met het medaillon stevig in mijn knuist geklemd huppel ik naar huis. Wat een avontuur, eindelijk heb ik haar gevonden. Weliswaar een heel stuk ouder dan ik maar toch: nu weet ik wie zij is.

Eigenlijk ben ik best benieuwd hoe zij heet en vooral haar telefoonnummer wil ik weten. Ik loop om mijn flat heen en ga haar flat binnen. Er hangen geen gordijnen voor haar ramen. Nee, er staat zelfs niets in het huis; leeg! Ik loop verderop en bel bij de buren aan. Weet u waar die oude vrouw is die hier vorige week woonde?
Vrouw? Zeggen de buren in koor? Hier hebben Chinezen gewoond en die zijn sinds drie weken verhuist, maar een oude vrouw nee; dat zegt ons niets. Ook de huismeester kijkt mij meewarig aan als ik hem deze vraag stel en ook hij zegt dat hier Chinezen hebben gewoond, maar een oude vrouw? Nee, die kent hij niet.

Ik loop terug door het park en ga, als een ouwe vent, treurig op een bankje zitten. Ik tuur in het water van de tegenovergelegen sloot en machteloos laat ik mijn tranen de vrije loop. Een eend zwemt kwakend voorbij. Doelloos en gefrustreerd schop ik een bonk klei in het water en de eend vliegt weg.

Onze postbode komt naar buiten dus kijk ik nog even in de brievenbus. Er liggen twee rekeningen in, een reclamefolder en een blanco enveloppe. Ik open de blanco enveloppe, haal er een klein briefje uit en lees wat er geschreven staat: “Bis balt: Gaby.”

Slaat dat op mij? Ik pak het medaillon vast en laat het meteen weer los, zo warm is het. Ik druk het met mijn jas tegen mijn borst aan en ga naar boven. Op mijn galerij hang ik nog even over de rand en kijk naar de overkant.

Gaby? Is dat jouw naam?


9 reacties

klapdoos · 13 januari 2008 op 21:43

Mooi geschreven, helemaal in het verhaal zag ik je zitten op het bankje en als zei schreef “tot snel: Gaby” hoop ik niet dat het verhaal een droevig einde heeft hoor!!!Mooi weggelezen en heerlijk meegedroomd…
groet van leny :wave: :wave:

KawaSutra · 13 januari 2008 op 22:53

Een bijzonder verhaal Peter, ik ben blij dat het nog even doorgaat.

Trukie · 13 januari 2008 op 23:48

Een bijzonder verhaal.
Ik hoop dat deel twee al in de wachtrij hangt.

Prlwytskovsky · 14 januari 2008 op 00:18

@Trukie (gniffel): dit is deel-4 al. Deel-5 is under construction. 😉

arta · 14 januari 2008 op 09:04

Erg mooi verhaal weer.
Knap hoe je er steeds weer een verrassende wending aan weet te geven!
🙂

Trukie · 14 januari 2008 op 14:20

Pr…. Nu val ik dus door de mand 😆
Het lukt me niet meer om iedere dag alles te lezen.
Maar ik kan dus zonder wachten met terugwerkende kracht aan de slag.

pally · 14 januari 2008 op 21:18

Mooie wendingen in je verhaal,Prlwt! Zo blijft het spannend. Ik wacht al op het volgende deel. En hoewel geen liefhebber van lang, zoals je weet, maak ik voor jou een uitzondering!

groet van Pally :kus:

senahponex · 15 januari 2008 op 09:38

Het wordt steeds beter, wanneer komt de bundel uit?

lisa-marie · 15 januari 2008 op 23:04

Prachtig deze serie, ik geniet er elke keer weer van 🙂

Geef een reactie

Avatar plaatshouder