[i](Inzending voor de Trouw bekentenissen-wedstrijd)[/i]

Na dagenlang zeuren en elke keer een negatief antwoord gehoord te hebben, besluiten we het heft in eigen hand te nemen: We gaan gewoon stiekem naar de tennisbaan! Mijn vriendinnetje heeft haar ouders gevraagd of ze bij mij mag spelen en ik heb hetzelfde gevraagd, maar dan omgekeerd. In enkele minuten hebben we het voor elkaar. Met ingehouden adem lopen we de voordeur uit. “Straks ziet iemand ons.” Irene fluistert, alsof haar ouders vlak achter haar lopen. Af en toe kijkt ze om zich heen. Ik giechel: “Doe normaal. Zo vallen we hartstikke op, joh.” Het rood-
begrinte pad, dat naar de tennisbaan leidt strekt zich voor ons uit. De bewegende poppetjes in de verte veranderen al snel in mensen van vlees en bloed. Ze rennen, slaan, vallen en… doen verkeerde slagen.

Een felgele bal vliegt over het hek. Al onze voorzichtigheid vergetend rennen we er naartoe. “Ik heb hem. De eerste,” roept Irene verheugd. Jaloers kijk ik naar haar. Al snel vliegen er meer ballen over het hek. Vliegensvlug verzamelen we ze en verstoppen ons dan tussen het struikgewas. Mijn vriendinnetjes zakken puilen al snel uit. Hoe hard ik ook ren, ze is me steeds te snel af.

“Het lijkt wel alsof het donker wordt.”
Verbaasd kijk ik naar de lucht. Schemerblauw.
“Dat kan helemaal niet. We zijn net hier.”
“Ik krijg ècht op mijn donder. Kom op, we gaan.”

De grens tussen pad en gras is nauwelijks zichtbaar, wanneer we teruglopen. De maan laat de bomen verderop lange vage schaduwen van zich afwerpen. Onbewust loopt een rilling over mijn rug. Irene loopt in gedachten verzonken naast me. Van de euforische sfeer eerder die dag is weinig meer over. We zijn klein. Veel te klein om in het donker over straat te gaan.

Achter een boom duikt iemand op. Rustig loopt hij in onze richting. Zijn schaduw bereikt ons eerder dan hijzelf. Met één razendsnelle beweging grijpt de man Irene’s haar. Verbazend snel sleurt hij haar mee.“Rennen! Weg hier,” galmt door mijn hoofd. Ik hoor mijn vriendin achter mij roepen, een gesmoorde kreet en dan niets. Doelloos rennen mijn benen. Waar naartoe weet ik niet, waar vandaan des te beter.

Uiteindelijk kom ik uit bij de muziektent in het park. Trillend trek ik een loszittende plank nog losser en kruip onder de vloer. Al mijn zintuigen staan op scherp. Ik hoor zacht geschuifel van een klein dier, gestoord in zijn slaap. De geur van urine strijdt met de lucht van verval. Irene. Wat zou er gebeurd zijn? Wat moet ik doen? Zitten. Ik blijf gewoon zitten tot er iemand komt. Secondes, minuten… Niemand. Ik besluit naar het politiebureau te rennen. Niet veel later val ik binnen.

Een politieagent komt op me af. Er wordt een deken om me heengeslagen en een kop warme chocomel in mijn handen gedrukt. Twee vragende ogen kijken me aan.
“Wat is er gebeurd?”
“I..Ik… Oh, nee… Irene en die engerd!”
“Rustig maar, meisje. Je bent veilig. Vertel ons rustig wat er gebeurd is.”
Hortend en stotend vertel ik het verhaal.
“Hoe zag die man eruit? Waar was het precies?”
Zo gedetailleerd mogelijk geef ik antwoord.
“Hoe lang ben je onderweg geweest naar hier?”
Ik voel mijn wangen warm worden.
“Best lang, mijnheer. Ik heb overal aangebeld, maar nergens werd open gedaan. Op straat heb ik om hulp geroepen. Niemand deed iets. Terug bij de tennisbaan was Irene onvindbaar, dus ben ik hierheen gerend. Geen idee hoe lang dat duurde.”

“Wagen twee naar tennisbaan.”
De hele politiemallemolen wordt in werking gesteld.
“Mevrouw, heet uw dochter Irene?”
De agent houdt zijn hand voor het spreekgedeelte van de hoorn: “Irene is terecht. Ze komt met haar ouders naar het bureau om aangifte te doen.”
Hevig bibberend wacht ik op hen. Mijn angst voor straf wordt overtroffen door angst voor de waarheid.

Na tien minuten gaat de deur open. Het zijn de ouders van Irene.
“Hoe is het met je? Meid, wat heb jij je best gedaan voor jouw vriendin. De politie heeft alles verteld aan ons.”
Ik kijk ze niet aan, mompel: “Dat zou iedereen doen. Waar is ze eigenlijk?”
“Ze is hiernaast. Je mag zo naar haar toe, dan kun je zelf vertellen wat je allemaal gedaan hebt voor haar.”
“Ik wil naar huis.”
“Je ouders komen zo meteen. Ze zijn al gebeld.”
Mijn ouders. Mijn woedende ouders. Even was ik ze vergeten.

Wanneer mijn ouders komen en vertellen hoe trots ze op me zijn, begin ik te huilen. Ik haat mezelf. Ik had moeten vechten, moeten krijsen. In plaats daarvan heb ik me verstopt. Mijn tranen worden anders uitgelegd. Ik mag mee naar huis.

In het kamertje ernaast zit een meisje. Witte kronkelstrepen op haar wangen doorkruisen haar smoezelige gezicht. Ze kijkt me recht aan. Het lijkt alsof haar blik tegen me aan botst, afketst zelfs. Mijn snel geweven cocon blijkt ondoordringbaar. Gauw loop ik door, achter mijn ouders aan.

Die nacht verfijn ik mijn verhaal. Voor de ochtend valt voelt het bijna eigen. Mijn hele nieuwe waarheid vertel ik op het bureau. We praten over wat Irene overkomen is. Ze is aangerand. Onzedelijk betast en gedwongen tot seksuele handelingen. Ik begrijp er niets van, maar het klinkt heel erg. Rot voor haar, maar ik ben er mooi zonder straf vanaf gekomen. Er is zelfs in de krant over me geschreven met een fotootje erbij.

De vriendschap tussen Irene en mij is verwaterd. Ik herinner haar aan die vreselijke avond. Zij herinnert mij aan mijn lafheid. Jarenlang wist ik niet hoe het met haar ging. De last van mijn leugen werd zwaarder, maar ik durfde niemand in vertrouwen te nemen. Zo bleef ik vicieus mijn eigen lafheid bevestigen.

Een paar weken geleden schreef ik me in bij schoolbank.nl. Een dag later had ik een berichtje. Het was van Irene. Na enkele mailtjes over en weer heb ik haar alles opgebiecht. Ze was niet boos, zelfs niet teleurgesteld.

Ik had gehoopt dat het op zou luchten, niets bleek minder waar.


Arta

Zijn. bewonderen, verwonderen, notuleren, opwaarderen; Het zijn zomaar wat steekwoorden, die voor mij onlosmakelijk zijn verbonden aan 'Schrijven'. *Overigens schrijf en reageer ik als arta natuurlijk op persoonlijke titel

11 reacties

Neuskleuter · 25 april 2008 op 12:14

Na een paar keer lezen, blijft het een mooi, ingrijpend verhaal. De jaloezie, de lafheid, de angst, alles is precies beschreven in die kinderlijke visie. Voor mij ben je wel een van de winnaars!

Fem · 25 april 2008 op 12:29

hij is mooi….

SIMBA · 25 april 2008 op 14:08

Belachelijk dat deze niet bij de eerste drie was!

pally · 25 april 2008 op 16:35

Al kende ik hem al, hij blijft mooi om te lezen!

groet van pally

Mosje · 25 april 2008 op 23:20

Eervolle vermelding.

Eigenlijk is Trouw een hele foute krant, we maken wel ons eigen wedstrijdje.
😉

Dees · 26 april 2008 op 09:13

Hee, ik krijg helemaal een deja vu gevoel bij dit stukje 😉

Maar hij blijft mooi.

@ Mos, foute krant? Juist niet toch?

lisa-marie · 26 april 2008 op 18:43

Al had ik hem al gelezen het blijft toch steeds weer mooi om hem te lezen.
Ik kon mij er helemaal in verliezen.
Die emoties zo echt en zo voelbaar.
En dan die laatste zin: kippenvel.

Mup · 26 april 2008 op 22:32

Er zit voor de meeste mensen denk ik wel een stukje in waardoor ze herrinnert worden aan een voorval in het verleden, waarbij ze zichzelf ook als laf betitellen. Maar jij hebt er over geschreven, en dat noem ik niet laf, maar moedig!

Groet Mup.

Li · 27 april 2008 op 21:04

Ook ik genoot al eerder van deze column. Heel veel van jezelf met en vleugje Vliegeraar. Ik zag deze column als een grote kanshebber!

Li

arta · 27 april 2008 op 21:23

Dank jullie wel voor de reacties!

Ik moet wel bekennen dat ik hem van het begin tot het einde verzonnen heb. Mijn verborgen bekentenissen gooi ik eruit voor ze ‘geheimen’ kunnen worden, vandaar de fictiekeus!:-D

KawaSutra · 27 april 2008 op 23:38

Haha Arta, bedankt voor je bekentenis. Toch heb je dit zo overtuigend geschreven dat ik mij daar persoonlijk door geraakt voel. Misschien nog wel eens een columpje waard.
Even inhoudelijk: de intro begon mij te vervelen maar dat werd anders toen het verhaal de wending kreeg waar het om ging. Knap gedaan dus!

Geef een reactie

Avatar plaatshouder