Ik gooi geen bierflessen kapot op straat. Ik laat mijn hond niet bij u voor de deur, of in het park poepen. Ik pest niet. Ik steel niet. Ik barbecue niet. Ik toeter niet als ik om middernacht wegrijd bij vrienden die ik heb bezocht. Ik molesteer geen mensen en zelfs geen dieren. Ik steek geen vuurwerk af. Ik rijd geen 70 in de stad. Ik verpest de atmosfeer niet voor anderen met de rook van mijn sigaret. En hoewel ik toe moet geven dat ik mijn stereo wel eens op 10 zet, is het dan in ieder geval geen André Hazes. En in ruil pik ik het dan weer van mijn bovenbuurman dat het in mijn gedeelde hal soms als de hel naar joints stinkt. Het is een beetje “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet!” en een beetje “geven en nemen” Met mijn normen en waarden zit het dus wel goed. Aan mij zal de verhuftering van de samenleving niet liggen.
En aan u vast ook niet. U en ik, wij zijn eigenlijk te goed voor deze wereld. Maar wij hebben het niet meer voor het zeggen. Het zijn die anderen die voor de verhuftering zorgen. Zij weten hun plaats niet meer. Vroeger werden hun neigingen gesmoord, ze werden in de gaten gehouden door hun familie, de buurt, het dorp, de dominee, de pastoor, de veldwachter. Ze werden in de kladden gegrepen zodra ze een kik gaven. En daar was een heel goede reden voor. Dat constateren wij, u en ik, nu ze hun kans schoon zien. Ze zitten in voetbalstadions te loeien, ze molesteren bushokjes. Maar kan je het ze kwalijk nemen? Het is hun vorm van zelfexpressie, hun taal, hun wijze van communicatie. Niet iedereen is in staat zijn gedachten op een aardige manier, of in ieder geval correct gespeld, aan het papier toe te vertrouwen. En je moet je manifesteren, anders tel je niet mee. Dus word je een hufter, omdat je niet beter kan. Het zijn er inmiddels zoveel dat er politieke partijen opgericht worden waarin hun onderbuikgevoelens weerklank vinden.
De hufterigheid wordt niet zonder aanziens des persoons gebotvierd. Een voetballer schopt natuurlijk de spits van de tegenstander onderuit en niet de spits van zijn eigen team. Hij spuugt niet zijn eigen keeper in het gezicht maar die van hun. Zelfs een hufter rijdt geen 70 waar zijn eigen kinderen of die van een roedelgenoot buiten spelen. En hij laat zijn hond niet bij een stamgenoot voor de deur poepen maar bij iemand die hij toch niet kent. De hufters profiteren van de vrijheid die niet voor hun bedoeld was. Hoe krijgen we ze terug in hun hok. Moeten we allemaal onze vrijheid inleveren? Zodat het buurtcomité bij mij komt aanbellen als het tijd wordt om de paardenbloemen in mijn tuin te verdelgen of de auto te wassen? Of om de kerk weer eens te bezoeken? Het is altijd wat met die normen en waarden.
1 reactie
gast · 8 januari 2003 op 20:37
de mens wordt steeds egocentrischer.. het is toch ‘een beter milieu begint bij jezelf’?