Met een kundige blik bekijk ik de datum op een verpakking kaas. Als ervaren vers-medewerker mag je wel verwachten dat je daar naar kijkt. Achter me hoor ik een vage groet met mijn naam ergens tussendoor geworpen en kijk achter me. Een collega, tenminste, ze werkt bij de kassa, dat kun je geen werk noemen, kijkt me aan. ‘Hallo Francine’, groet ik terug. Een standaardgesprek over wat ze hier doet – wat een overbodige vraag is, want wat zou je in een supermarkt moeten doen, experimenteren met zeeolifanten?- is een opvolgende gebeurtenis. Ze loopt weer verder en één van haar kinderen begint op een gegeven moment te huilen. Het is een samenhangend geheel, als kind hóór je te huilen anders kun je een kind geen kind noemen, dan fungeert het als robot wat op een kind zou moeten lijken.