Ad Infinitum

‘Denk je echt dat alles is veranderd?
Dat de sterren nooit meer zullen fonkelen zoals vroeger en dat je hart nooit meer zo licht zal voelen?

Ziet de wereld er echt zo anders uit?
Zijn de straten waarin je je begeeft zoveel smaller geworden en is de lucht zoveel grijzer, kouder en streng?

Indringer

Zodra ik mijn ogen sluit word ik meegevoerd in een zee van verontrustende beelden. Ik zie baby’s. Talloze krijsende baby’s. Hun gezichten en lichamen lijken misvormd en hun ogen schreeuwen het woord [i]honger[/i]. Met wild zwaaiende armen en benen manen ze mij aan ze op te pakken, ze te strelen, te voeden; mij dwingend om een moeder voor ze te zijn. Maar inplaats daarvan schop ik ze van mij af; ik schop, trap en sla alsof mijn leven ervan afhangt. Vlees. Bloed. Vlees. Nog meer bloed.
De kamer verwordt langzaam maar zeker tot een slachthuis.

Vuur – Wrijflicht

‘Voorzichtig wrijven werkt niet’ hoorde ze iemand zeggen. Betrapt keek ze om en staarde daarbij recht in het kruis van een onbekende man. Het lipje van zijn ritssluiting stond gelukkig keurig rechtop. ‘Ik heb hier geen ervaring mee’ verontschuldigde ze zich en ze voelde hoe ze rood kleurde. Discreet trok ze haar rok wat verder over haar benen. Hij lachte. ‘Dan zal het niet snel tot een vluggertje komen.’

Verdwaald

Je bent bang, zei de waarzegster.
Ik knikte.
Ze spreidde haar kaarten op tafel en liet me er drie uitkiezen.
Waar ben ik? vroeg ik
Je bent hier, antwoordde ze

Slagboom

Een snelle blik op de spreuk op de deur. Dovemansogen. Blindemansoren. Niet bang zijn, wonden bedekken, schouders iets verder naar achteren, kin iets meer omhoog. En vergeet die kraag niet. [i]Zie ik daar een kreukel?[/i] En dan is er de spiegel: die snelle ontmaskeraar. [i]Wat is er met mijn gezicht? Wat is er in godsnaam met mijn gezicht?[/i]