Grote dagen

Schoolcarrière finaal naar de kloten. Ouders kwaad. Broer, zus, oma en opa, tante en nonkel kwaad. Zomervakantie. Gedumpt door de vriendjes die zich voor eeuwig aan ons zouden verbinden, tot de dood ons scheidt. Moe, zo verschrikkelijk moe.

Venues du pays où il ne pleut pas

De buurvrouw vindt me een verwaand en een verwend nest, en met haar ook de rest van de wereldbevolking. Ik fiets haar voorbij in de straat en mijn dromen en ze snuit subtiel haar neus die van dichtbij op een geplette aardappel lijkt. Ik heb een pesthekel aan mensen met een kolossale neus. Een neus hoort niet gigantisch te zijn, net zoals benen niet hoeven te concurreren met stelten of spaghetti met de takken van een Juglans regia.

Misselijke hufter

Ik heb een grondige hekel aan van die schattige, [i]trop[/i] melige koosnaampjes. Als ik in een supermarkt rondwandel, op zoek naar de spaghetti in rij 5 en het vriendje even heftig op zoek is naar de spaghetti in rij 7, ik ineens “[i]darling[/i], ik heb de spaghetti gevonden” hoor, ben ik in staat om knalrood te worden. Van schaamte, weliswaar. Ik kan er gewoon niet bij dat een gezonde, stoere en mannelijke man publiekelijk “darling” roept. Hoe geloofwaardig ben je dan nog als man?

De oude muziekmensen slapen

Ik heb het niet meer voor witte Helleborussen en Galanthussen. Dat bedacht ik vanmiddag toen ik een toets maakte en de letters van de vragen voor mijn ogen dansten door algemene desinteresse. Maar toen hing aan de muur Louis Paul Boon. (Ik zou het geweldig vinden om aan een muur te hangen, gratis interviews of handtekeningen zou ik echter nooit geven)

Ik tel niet meer

Woest dreunt haar vuist in mijn buik. Haar ogen weerspiegelen onmacht en leegte. Strijdlustig en vlug grijp ik haar pols vast. Pauze. Ze denkt na en het lukt haar niet, het lukt niet om zichzelf uit dat logge lijf te bevrijden. Ik laat haar los en de ene klap volgt op de andere. Ze is razend en mijn arm kleurt geelgroen. Daarna voel ik niets meer.