Opbollende waswangen

Binnenste buiten vouw ik zijn werkkleding op. Ik doe dit al jaren. Vandaag bedenk ik dat hij elke morgen eerst zijn kleding om moet keren om het te kunnen dragen. Het zijn van die kleine onbewuste dingen die je doet of niet meer doet als je elkaar te lang kent. Gelukkig zijn er andere dingen die je nog wel doet. Maar te weinig. Of is het wraak?

De keukenvloer

De laatste dag van de vakantie ben ik heel vroeg opgestaan. Ik zit buiten te staren naar de berg. In alle rust en stilte. Daarna komt iedereen langzaam, maar met teveel lawaai, beneden. “We gaan eerst gewoon ontbijten” zeg ik, “want dat hoort zo”. Niet dat iemand luistert, maar ik ga door: “daarna gaan we pas aan de slag” en ik vraag mijn vriend: “neem jij de kinderen even mee dan begin ik straks”.

Alle vogels, Arletta

Op een avond zit Arletta naast mijn bed. Zomaar op het randje met haar lange slanke benen gekruist bij de enkels. Elegant. Verlegen. Met haar zachte glimlach. Ik lig te woelen in mijn bed. En kan de slaap niet vatten. Maar slaap ik, of ben ik nog wakker? Ik zie dat ze mij wat wil vertellen. Kan ik haar niet verstaan, of zegt zij niets. Toch heeft het iets geruststellends, ook al is zij dood. Ik val in slaap.

Het kierlicht

“Stoombootje. Nu het kleine en straks het grote”, je gebaart met je vingers. Je handpalm naar binnengericht, het wijsvingertje omhoog en je duim er naar toe. “Een kleintje dan. Nog héél eventjes dan. Toe nog eentje dan”. Ik zing nog in het voorjaar twee versies van het stoombootje. Alhoewel die ene ken ik niet zo goed. Die kan je zus beter. Maar ik blijf zingen. Anders word je kwaad. Ga nou slapen, denk ik, en neurie stug door. Terwijl ik me weer voorneem om de naar-bed-breng-rituelen in te korten. Maar ja, als jij écht slaapt na al die rituelen kan ik naar die andere. Zij wacht met smart op het vertellen van haar verhaal. Zij vertelt dan over de meisjes vroeger in mijn buik. Over haar verleden en haar geweten. Of over wat er op school dus eigenlijk is gebeurd.

Tulp

Bij de bushalte sta ik te wachten. Ik ga winkelen in de stad. Voor een meisje uit een dorp is A. een heuse stad. Het is een koude dag en de wind giert om me heen. Ik verschuil me in mijn jas met mijn schouders iets omhoog. Dan komt er een buurvrouw aangeschommeld, in een bloemenjurk met daaronder dikke kousen. Mijn schuchter ‘goedemorgen mevrouw’ blijft onopgemerkt hangen, tussen mijn kraag en in de wind.