Mijn vrouw is een fervent aanhangster van het opkomende regime. Trots loopt zij in alle mogelijke demonstraties mee. Oh God, wat houd ik van haar. Kinderen hebben wij niet en die zullen er voorlopig niet komen; eerst moet deze tijd zich stabiliseren en dan zien wij wel verder. Te snel verstrijkt de tijd en het is 1939, de wereld staat op zijn kop en de tweede wereldoorlog begint. Het regime is erop gesteld dat ieder die niet vóór hun is tegen hun is. Zelf stel ik mij terughoudend op en sluit mij aan bij het verzet maar mijn vrouw gaat de straat op en jubelt openlijk mee met de meute. Praten met haar helpt niet, want zij loopt met oogkleppen op.

Het zal in de zomer van 1944 zijn dat ik moet vluchten voor de represailles van het regime. Met een schaar knip ik een foto van mijn vrouw uit, pas het in haar medaillon en hang het om mijn nek. Ik verlaat, met loden schoenen, het huis.

Wetend dat ik bespied en achtervolgd wordt houd ik mij schuil in bossen en in grotten. Een destructie eenheid is op weg om mij te vernietigen, vinden zullen ze mij in elk geval. In donkere nachten zoek ik een uitweg en probeer naar Nederland te komen. Doodmoe loop ik over een landweg en zie een reclamebord dat aangeeft dat er over 200 meter een restaurant is.

Uitgeput en het vluchten moe, loop ik het restaurant binnen en ga bij een man aan tafel zitten. Als ik hem aankijk lijkt hij eigenlijk wel een beetje op mij. Hij heeft weliswaar een snor maar toch, ik herken enkele overeenkomsten van mijzelf in hem. Voorzichtig praat ik met hem, hij heeft een glas bier en boterhammen met gebakken eieren voor hem staan. Help mij, vraag ik hem, help mij. Met priemende ogen kijkt hij mij indringend aan en vraagt of ik iets heb uitgevreten. De tijd om hem dit te vertellen is mij niet vergund want in de verte hoor ik de destructie eenheid aankomen denderen. Luister, zeg ik hem, ze komen eraan. Op het moment dat hij naar buiten kijkt en geconcentreerd luistert, pak ik het medaillon van mijn nek en laat het ongemerkt in zijn borstzak glijden; hopende dat hij mijn vrouw vindt en haar helpt.

Als het geluid sterker wordt moet ik noodgedwongen naar buiten rennen, om een vluchtweg te vinden. Maar het is te laat: de motoren staan er al. Als voorteken dat dit het einde is. Niet veel later komt de eenheid eraan en de commandant vraagt of ik mij niet bedenk. Denk er niet over, zeg ik en blijf onbewogen voor hem staan. Dan zie ik de vingers van de schutters naar de trekkers gaan en langzaam wordt het rood voor mijn ogen.
In de verte hoor ik nog een stem en dan is het stil.


8 reacties

KawaSutra · 3 januari 2008 op 15:31

Een onverwachte ontknoping van een bizar verhaal.
Ik ben verrast door jouw veelzijdigheid. Een bijzonder geschreven drieluik.

Prlwytskovsky · 3 januari 2008 op 15:41

@Kawa: als je het zo bekijkt dan is het een vijfluik. There is more …. 😉

lisa-marie · 3 januari 2008 op 16:34

De vorige keer bij je verhaal vroeg ik mij al af hoe het voor die man was en het medalion niet te vergeten.
Nu weet ik het en vind het mooi,bijzonder en intrigerend neergezet.
Met veel plezier gelezen.

lagarto · 3 januari 2008 op 21:03

Ik heb wel wat bezwaar tegen meerdelige stukjes, Peter. Je ziet gemakkelijk een deel over het hoofd, of je zit niet meer echt in het verhaal. Het is wel een mooi stuk, maar alle stukken bij elkaar had ik nog mooier gevonden.
Groeten Lagarto

arta · 3 januari 2008 op 21:35

Heel mooi geschreven, Prlwyt!
Op zich ben ik het niet met Lagarto eens, de losse delen staan, wat mij betreft, ook prima als eenlingen!

Trukie · 4 januari 2008 op 12:53

Ik denk dat ik de vorige stukjes heb gemist. Ik ga ze alsnog lezen.
Maar ook als op zichzelf staande column is deze goed te lezen.

WritersBlocq · 4 januari 2008 op 20:36

Wat een goede serie zeg, zou zo verfilmd kunnen worden.

DriekOplopers · 5 januari 2008 op 14:39

Heel grote klasse. Compliment!

Geef een reactie

Avatar plaatshouder