Christine staat op en loopt naar de keuken. Uit het keukenkastje trekt ze een rol beschuit en probeert die met de nagel van haar duim te openen. Maar tevergeefs. Ze zoekt naar de schaar, maar kan die nergens vinden in de la waar deze normaal gesproken ligt. Terwijl ze de keuken doorloopt op zoek naar de schaar, blijft ze proberen om met haar nagel de verpakking te openen. Uiteindelijk lukt het, luttele seconden voor ze de schaar bovenop de magnetron ziet liggen. Christine pakt de schaar en bergt hem op in de bestekla. Wanneer ze zich weer in haar fauteuil genesteld heeft, neemt ze de afstandsbediening van de televisie in haar hand en schakelt ze de televisie aan. Ze heeft nog een half uur, ziet ze op de klok, voor haar dochter en schoonzoon met hun kinderen op bezoek komen. Ze zouden met z’n allen naar buiten kunnen gaan, wandelen door de duinen. Christine wandelt daar graag. Hoewel het nogal een klim is, is het erg de moeite waard. Niet alleen in de zomer wanneer het warm is, maar ook in de herfst. De krachtige zeewind dwingt haar dan keer op keer tot een één-op-één gevecht, maar de wilskracht om de zee te zien is sterk genoeg om haar er overheen te helpen.

De herhaling van het ochtendjournaal is nog maar net begonnen als de deurbel gaat. Christine kijkt verbaasd op de klok. Ze zijn vroeg. Er zou toch niet iets zijn? Maar terwijl ze naar de deur loopt, roept ze zichzelf alweer tot de orde. Haar leven lang kon Christine zich vlug zorgen maken, zorgen die tot meer zorgen leidden, maar zelden of nooit een betrouwbare voorspeller bleken van de door haar gevreesde uitkomst. Wanneer Christine door de hal loopt ziet ze door het vervormde glas maar één gedaante staan. Ze herkent de jas van haar dochter.

“He? Ben je alleen gekomen?”. Christine kijkt haar dochter verbaasd aan. “Ja, mam, we zijn vandaag met z’n tweeën”, antwoordt haar dochter. Ze lopen samen de gang door naar de woonkamer. Christine loopt door naar de keuken om koffie in te schenken. Haar dochter gaat zitten op de tweezitsbank in de kamer, naast de fauteuil waarop Christine zo graag zit. Als Christine terugkomt met twee koppen koffie, keurig op een schoteltje met biscuit, heeft haar dochter haar jas uitgetrokken en opgevouwen naast zich op de bank gelegd. Ze kletsen wat over een bericht dat juist op het journaal wordt gepresenteerd. Als haar dochter een slok van de koffie neemt kijkt Christine haar wat onzeker aan. “Dronk jij je koffie nu met of zonder suiker?”. “Mét mam, dank je wel, hij is lekker.” Christine voelt een lichte gespannenheid die in haar hoofd sluimerde, en die ze niet helemaal kan thuisbrengen, van haar afglijden.

“Zullen we gaan?”, vraagt haar dochter. Christine kijkt haar verbaasd aan. “Waar gaan we heen?” Haar dochter loopt naar de kalender die aan de andere kant van de kamer hangt, en laat het Christine zien. “Och, natuurlijk”, zegt Christine, “die was me zomaar ontschoten.” Haar dochter legt een hand op haar been. “Geeft niet. Gaan we?”

Zwijgend zitten ze naast elkaar op houten stoelen in de kleine ruimte. Boven hen hangt een grote decoratielamp. Aan de muur een witte klok. Christine kijkt naar de secondenwijzer, die met kleine passen driehonderdzestig graden tikt. Onverstoorbaar. Haar dochter zit in een tijdschrift te lezen terwijl Christine voor zich uitkijkt. De gespannenheid van vanochtend is terug. Ze kan hem niet helemaal plaatsen, maar weet dat ze zich niet op haar gemak voelt. Een onbekende duisternis lijkt zich aan haar te beloven.

“Mevrouw De Vries?” Een lange man met een witte jas staat voor haar. Op basis van zijn jas concludeert ze dat hij een dokter is. Christine kijkt even haar dochter aan en staat dan op om zijn hand te schudden. Wanneer ze gedrieën in de door tl-buizen verlichte spreekkamer zitten kijkt Christine goed om zich heen. Een echte dokterskamer. In de kast achter de dokter ziet ze verschillende boeken staan. Haar oog valt op de zijkant van een boek met rode kaft. Ze kan de opschrift lezen zonder haar hoofd te draaien: De heldere eenvoud van dementie. Christine voelt hoe de spanning in haar lichaam weer toeneemt. De hoofdpijn die ze de laatste weken regelmatig heeft begint zich te roeren en ze voelt zich alles behalve op haar gemak.

Wanneer de arts haar naam noemt, schrikt Christine op. “Mevrouw De Vries?” Ze kijkt hem afwezig aan. “Ik wil graag een paar geheugentestjes met u doen.” Het duurt even voor zijn woorden tot haar doordringen maar dan kucht ze en knikt bedachtzaam. Christine denkt aan de duinen. En aan de zee. Wat had ze graag die wandeling gemaakt.

Categorieën: Verhalen

2 reacties

Annemarie · 15 juli 2008 op 21:04

Heel erg mooi geschreven. Mijn vader heeft alzheimer en het is net of ik een fragment uit mijn eigen leven aan het lezen was. Ik kijk uit naar je volgende. Groetjes Annemarie

SIMBA · 16 juli 2008 op 09:48

Heel subtiel geschreven, erg mooi!
Ik heb over dementie in een vergevorderd stadium geschreven, het heet “Afbrokkelende waardigheid”.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder