Drie maal drie is negen

Aangenaam.
Ik ben een mosselman en ik woon in Scheveningen.
Ik wieg mijn kind en roer de pap en laat mijn vrouwtje dansen.
Hop paardje hop.
Ik heb een tante in Marokko en die komt, hiep, hoi.
Nog wel met twee kamelen, hiep hoi. Ik heb mijn wagen volgeladen, vol met oude wijven.
Toen ik op de markt kwam begonnen zij te kijven.
Eén, twee, drie, vier, hoedje van papier.
Gisteren was de Prins in het land en nu die kale Fransen.
De meisjes op de klompen, de jongens op hun houten been.
Marjanneke laat de poppetjes dansen.
Van je rom bom, wat maal ik er om.
De man die kiest een vrouw, van je tingele tingela hop sa sa.
Ik zal er niet om jokken, mijn rijkdom is een trommel met twee stokken.
Was daar laatst niet een meisje loos?
Wel lief meisje, wil jij met mij verkeren?
Mijn vader is Groot Hertog van Castille.
Van je rom bom, maal jij er om?
Hee, waar is Berend Botje gebleven?
Die wou toch gaan varen als lichtmatroos?
Met zijn scheepje naar Zuid-Laren.
Helaas, door storm en tegenweer sloegen de zeilen van bovenaf neer.
Drie kleine kleutertjes kwamen rap helpen.
Ze kwamen uit het Oosten.
Drie kleine kleutertjes allemaal verliefd op Kortjakje.
Op een mooie warme dag in september.
Midden in de week, maar niet op zondag.
Altijd is Kortjakje ziek
Ze maakt het altijd veel te grof.
Plukt zo maar alle bloemen af.
Daarom moest ze komen in de kajuit.
Kreeg een pak ransel en toen was het uit.
Maar waarover spraken zij, die drie daar op dat hek?
Over Groot Hertog van Castille.
Van je rom bom, wat maal ik erom.
O mijn lieve mamaatje, zeg het maar niet tegen papaatje.
Als het hoedje toch niet past, zet hij het in de glazen kast.
Drie Schuintamboers, die kwamen uit het Oosten.
De weg was recht, de weg was krom.
Een schipper wilde hun overvaren.
Zij moesten klimmen in de mast.
Maken de zeilen met touwtjes vast.
Van je rom bom, wat maal ik er om.
Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven.
Ze moesten zoet naar school toe gaan.
En alle bloemetjes laten staan.
Van je ras, ras, ras.
Hup, twee emmertjes water halen.
Van je voort, voort, voort.
Hup, twee emmertjes pompen.
Van je erk, erk, erk.
Hup, naar de kerk met een boek vol zilverwerk.
Moriaantje zo zwart als roet rijdt zomaar door het poortje heen.
Zingend a-ja, jippie, jippie, jee. Hiep, hoi.
Zingend a-ja, jippie, jippie, jee. Hiep, hoi.
Zingend a-ja, jippie en a-ja jippie, a-ja jippie, jippie jee.
Mijn tante komt op twee kamelen, als ze komt.
Maar moet zij dan ook tol betalen? Ja of nee?
Van je rom bom, wat maal ik er om.
In Holland staat een huis.
In dat huis daar woont een man.
Met hoofd, schouders, knie en teen.
En die man die kiest een vrouw.
Met oren, ogen, en een punt van een neus.
En die vrouw die kiest een kind.
Met hoofd, schouders, knie en teen.
Van je tingele tingela hop sa sa.