“Ga je even mee?” vroeg mijn vrouw Carla toen zij een pas geschilderd olieverf portret moest wegbrengen?
“Waarom?” vroeg ik.
“Het is weer van een kind, dat verongelukt is en de mensen huilen er altijd zo bij, als ik het kom brengen. Toe ga nou mee.”
“Maar zouden ze dan niet huilen als ik erbij ben?” probeerde ik nog, maar het hielp niet. Ik ging uiteindelijk mee. We reden een mooie oprijlaan op en kwamen bij de voordeur. Zo’n prachtige dubbele deur in een monumentaal pand.
Het was zoals Carla mij gezegd had en zwijgend onderging ik mijn aanwezigheid.
Ik keek in de kamer om mij heen en het voelde aan alsof ik in een kasteel te gast was. Wat konden ze vroeger bouwen zeg.
We kregen koffie en het verhaal van het ongeluk. Ik moest nog flink uitkijken, dat ik het zelf niet op een janken zou zetten.
De vrouw des huizes zag aan mij dat ik het huis bewonderde en ze zei dat ze het precies wat voor ons vond.
We kenden haar al een tijdje, want als je een portret van een jong kind moet schilderen dat er niet meer is, is de laatste foto nooit recent. Kinderen veranderen met de dag, dus krijg je meestal een hele lading foto’s waaruit men kiest tussen de laatste haardracht, het jasje, de armpjes en noem maar op. Tussendoor mogen de mensen altijd even komen kijken en aanwijzingen geven.
Deze vrouw is heel wat keren geweest, al was het alleen al om haar verhaal te vertellen.
“Weet je wat het is?” zo begon zij. “Wij hebben een ander huis laten bouwen en we gaan hier over een paar maanden weg. Als jullie hier willen wonen wil ik jullie wel voordragen aan de huisbaas. Je mag hier dan voor niets wonen.
“Voor niets?” vraag ik op ongelovige toon.
“Ja,” zei ze je moet alleen Miep ‘savonds een pannetje eten brengen.”
“Wie is Miep?” vroeg ik.
“Je moet het zo zien,” zo ging zij verder,” het huis bestaat uit drie huisnummers.
Op één huisnummer woont Miep, op het andere huisnummer wonen wij en het laatste huisnummer is al zestig jaar onbewoond.
We lachen er wat om en keren uiteindelijk huiswaards, maar na een aantal dagen zitten Carla en ik onder het genot van een glaasje wijn te praten over de toekomst.
“Zal ik ons huis eens te koop zetten en kijken of dat wat wordt?” vraag ik met in het achterhoofd het landhuis waar Miep in woont.
“Je kunt het altijd een keertje proberen.” zegt Carla.
Een dag of wat geleden was de huisbaas bij Miep en we zijn toen bij ze geweest.
De huisbaas had het goed gevonden, dat wij daar gingen wonen en Miep vond het ook wel best.
Miep is niet zoals u en ik. In het dorp denken ze dat Miep niet helemaal in orde is, maar dat komt hoofdzakelijk, omdat zij zo stottert. Daar kunnen wij wel doorheen kijken.
Ik zet ons huis in de krant en dezelfde week wordt het ook verkocht. Een beetje snel ging dat eigenlijk wel. Er is dus geen weg meer terug en op een mooie zomerdag nemen wij ons intrek in het landhuis.
De hele familie verklaart ons voor gek, maar wij malen er niet om. Dan doen we trouwens al een hele tijd zo en het bevalt ons prima.
Er breekt een tijd aan waarin ik mij net de hoofdrolspeler van een soapserie voel.
Zo belt Miep op een avond bij ons aan met de mededeling dat haar kat zo gek doet.
Carla geeft haar even koffie en ik ga poolshoogte nemen. De kat deed al niet zo gek meer want hij was dood. Ik ga terug en vertel het haar voorzichtig. Ze is verdrietig, maar niet voor lang, want als ik haar zeg dat we van de week weer een nieuwe gaan halen klaart ze weer op.
“Ik moet wel aan mijn zwager vragen of het mag, hoor,” zegt zij.
“Nou, Miep, of het mag of niet, jij krijgt van de week een nieuwe kat,” zeg ik en ga met schop en kat de tuin in om het dier te begraven. Het is winter en de grond is hard. Het kost me nog behoorlijk moeite om een gat te spitten. Het moet ook diep genoeg zijn, want het is natuurlijk geen kijk, als onze honden het dier ‘sochtends weer opgraven. Ik voel me zo midden in de nacht net een misdadiger die een lijk aan het verbergen is.
Diezelfde week halen wij een andere kat uit het asiel, terwijl haar zwager had gezegd dat er geen nieuwe kat aangeschaft mocht worden.
“Och, Miep, dan is ie toch gewoon aan komen lopen,” zo stel ik haar gerust.
Je moet jezelf ook even verplaatsen in de wereld van Miep. Als haar televisie stuk is en een reparateur komt hem ophalen voor reparatie, dan moet er wel ogenblikkelijk een ander komen, want voor Miep is de televisie 90 % van haar wereld.
De jaren gaan voorbij, en op een keer overlijdt de huisbaas.
Zijn kinderen erven het huis, maar in het testament staat dat Miep erin moet blijven wonen. Ze willen niet voor het onderhoud opdraaien en ook niet wachten tot Miep er niet meer is. Het huis is slecht te verkopen met iemand erin, dus vragen ze of ik interesse heb.
Miep wordt gevraagd of zij er niets op tegen heeft en zij vindt het prima.
Uiteindelijk kopen wij het huis met Miep erbij en wonen we alsof we het gemaakt hebben in het leven.
Als we dan op een mooie zomerdag in onze tuin zitten en kijken naar de eeuwenoude bomen zeg ik tegen Carla:
“Weet je nog dat jij wel eens zei, dat het prachtig zou zijn als we hier mochten blijven wonen en ik steeds zei dat je dat niet mocht denken,omdat dat voor rijke mensen was weggelegd?”
“Ja,” zegt ze, “loopt het toch nog goed met ons af.”
2 reacties
Kees Schilder · 23 oktober 2003 op 18:39
goeie column.
Li · 25 oktober 2003 op 15:35
Wat een prachtig verhaal! Ik heb het in een ademzuchtje uitgelezen.
Li