Mien kwam de winkel binnenzeilen als een oorlogsschip in vol ornaat. Haar ronde schouders blubberden als verse, nog net warme, puddinkjes en haar dijen maakten piepgeluidjes wanneer ze ze zich voortbewoog. Ze bleef bijna steken in de draaideur, wat de lijnen rond haar mond nog scherper maakte. Zonder naar links of rechts te kijken liep ze rechtstreeks naar de klanten service en zette met een dreun een zwaar-uitziende plastic zak op de toonbank. Gelukkig was ze de enige klant. Ze had een scene geschopt als ze had moeten wachten.

“Goedemorgen mevrouw.”
Een nerveus uitziende jongeman met een plastic naamkaartje met ‘Ton Bruins’ op zijn borst gespeld, glimlachte naar haar.
“Waar mogen we U vandaag mee van dienst zijn?
“Wij?,” snerpte ze. “Ik zie alleen jou maar.”
Zijn glimlach verdween en iets in zijn gezicht verhardde, zich wapenend tegen weer een moeilijke klant.
“Dit koffiezetapparaat,” zei Mien, “is een waardeloos shitding.”
Ton keek op, lichtelijk geschokt.
Haar keurige mantelpak, haar dure zijden sjaal en zorgvuldige make-up, spraken van klasse en geld, en hij had een dergelijk taalgebruik niet van haar verwacht.
“Ik herhaal, een shitding.”
De uitdrukking op zijn gezicht was nog steeds een beetje geschokt, maar hij zei op neutrale toon.
“Wat schijnt het probleem te zijn, mevrouw?”
“Nou, in de eerste plaats duurt het veel te lang voor de koffie klaar is, ten tweede is de koffie lauw en ten derde, is er een barst hier.” Een pofferige hand met scherpe, rode klauwen tikte tegen het glas. Ton’s wenkbrauwen schoten omhoog, maar hij was verstandig genoeg om geen commentaar te leveren.
“Mag ik de bon zien, alstublieft?”
“Heb ik niet, het was een geschenk van mijn schoonzuster,” snauwde Mien, het goed duidelijk makend hoe ze over het cadeau en de schoonzus dacht. Alhoewel Ton wist dat iets ruilen of geld terug geven zonder bon hem later in moeilijkheden zou kunnen brengen, vroeg hij niet verder door.
“Wilt U het ruilen voor iets anders of geld terug?” vroeg hij beleefd.
“Geld.”
Ton belde snel de desbetrefende afdeling om te weten te komen hoeveel het apparaat gekost had en gaf haar het geld. Toen zijn hand de hare raakte voor een seconde, merkte ze dat die een beetje vochtig was. Met niet meer dan een onduidelijke grom, stak ze het geld in haar portemonnee en marcheerde naar de deur.

Ben, Mien’s man, was in de achtertuin met zijn duiven aan het keuvelen, toen ze thuiskwam.
“Dag schat, enne… succes?”
“Ja, ik heb mijn geld teruggekregen.”
“En toen ben je zeker naar een andere winkel gesneld om een nieuwe te kopen? Laten we hem meteen gaan uitproberen. Ik lust wel een kopje.”
“Waarom zou je dat denken? Om je de waarheid te zeggen, ben ik doodmoe. Je weet hoe dat gaat met dat winkelpersoneel tegenwoordig.”
“Natuurlijk, Mientje, nou, wat dacht je van een lekker kopje thee dan?”
“Je weet dat ik dat spul nooit aanraak. Een kop vies heet water, nee, bedankt. Nee, ik meen het, ik ben hondsmoe. Ik ga even liggen.”
“Ja, doe maar. Ik red me wel. Maak je geen zorgen.”
Mien stampte de trap op, dramatisch geeuwend om de vijf treden.
Ben keek haar na, langzaam zijn hoofd schuddend, en mompelde zachtjes. “‘K wee nie, Mien.’

Terwijl hij wachtte totdat het water kookte, zuchtte hij. Dertig jaar waren ze nu samen, hij en Mien, en op een bepaalde manier hield hij van haar, tenminste dat had hij ooit gedaan. Nu hij gepensioneerd was en ze lange dagen in elkaars gezelshap doorbrachten, werd hij tureluurs van haar eindeloze gezeur en gevit, en haar constante slechte humeur. Hoe doen andere mannen dat toch? vroeg hij zich af. Waren alle vrouwen zo? Nou, zeker niet. Hij zag vriendelijke vrouwen genoeg in de supermarkt of wanneer hij ergens een borrel ging halen. De vrouwen van zijn vrienden waren ook niet zo, tenminste niet wanneer hij hen zag. Nou, Mien kon dat ook wel, charmant zijn, wannneer ze er haar best voor deed. Er was echter altijd een ondertoon van wrok, een soort bitterheid. Was hij de enige die dat merkte? Wat vrat er toch aan haar? Was het iets van de laatste tijd of het er altijd al geweest?
De ketel floot schril en hij nam hem haastig van het fornuis, voor het geval Mien al in slaap gevallen was. Hij zuchtte nogmaals terwijl hij het kokendhete water in de theepot goot. “Ik weet het niet, Mien. Ik weet het echt niet meer.”

Voorjaar vergleed in zomer, zomer in herfst, en Ben mompelde nog steeds:”‘K wee niet.” Hij probeerde zijn vroegere gevoelens voor zijn vrouw op te roepen door naar oude foto’s te staren. Mien, toen ze twintig was: lekker mollig, met een mysterieuze glimlach om haar lippen die hem eens helemaal wild gemaakt had. Hun leven samen was natuurlijk niet zonder teleurstellingen geweest. Ze hadden geen kinderen gekregen en hij had nooit de carriere gemaakt waar hij eens van droomde, maar ze woonden in een gerieflijk huis in een goeie buurt en ze hadden wat spaargeld. Had Mien meer luxe gewild? Een grote, duurdere auto? Meer buitenlandse vakanties? Hij vroeg het haar, maar hij kreeg niet veel antwoord. “Waarom heb je het daar nu over?” was alles wat ze zei. Hij meende zich te herinneren dat ze elkaar altijd veel te vertellen hadden vroeger. En hadden ze niet gelachen tot ze niet meer konden? Nu was hij daar niet meer zo zeker van.

“‘K wee niet,” mompelde hij, toen hij Mien ‘snachts probeerde te omhelzen en zei hem van zich afschoof. “Waarom zijn we eigenlijk nog bij elkaar, Mien?” vroeg hij haar ‘smorgens bij het ontbijt. “O, Ben, laat me met rust, wil je? Jij en je eeuwige vragen.”

Misschien weet ik niet alles, mompelde Ben die middag, maar ik weet wel dat ik hier niet gelukkig ben. Hij pakte stilletjes een paar koffers en gooide die in de achterbak van zijn auto en begon te rijden. Hij had tegen niemand iets gezegd en had geen idee waar hij heen ging en voor hoe lang, maar hoe meer afstand er kwam tussen hem en zijn oude vertrouwde omgeving, hoe beter hij zich begon te voelen. Ergens in de buurt van Luik begon hij te glimlachen en toen hij Lille bereikte zong hij uit volle borst.

Mien zag hem vertrekken van achter het slaapkamerraam boven.”Eindelijk,” zuchtte ze, “eindelijk rust.” Eerst voelde ze zich een beetje verdrietig, ondanks alles, maar later die middag zette ze alle meubels beneden ergens anders neer en kocht een felroze lipstick. Vlak voor het avondeten, ving ze een glimps van zichzelf in de spiegel in de gang op. Ze glimlachtte van oor tot oor. “‘K wee niet waarom, Ben,” zei ze, “maar ik zou wel kunnen zingen.”


12 reacties

Raindog · 20 oktober 2005 op 17:36

Hoewel enigszins cliche een leuk verhaal en ik begrijp heel goed dat hier duidelijk gemaakt wordt hoe het is als je niet (meer) bij elkaar hoort te zijn. Toch had ik het leuker en spannender gevonden als het alleen bij Ben zijn overwegingen en uiteindelijke actie als invalshoek was gebleven en de laatste alinea dus was weggelaten.

Deed me meteen aan [url=http://www.keeslau.com/TomWaitsSupplement/Lyrics/Swordfishtrombones/Frankswildyears.htm]’Frank’s Wild Years'[/url] van – sorry – Tom Waits denken: [i]’Never could stand that dog…'[/i] En dan dat lachje….

Maar misschien ben ik daardoor juist wel enigszins bevooroordeeld.

Troy · 20 oktober 2005 op 21:00

Een leuk verhaal en toch had ik er op de een of andere manier iets meer van verwacht. Een overwachtse twist ofzo. Ondanks dat heb ik em wel uitgelezen en dat zegt ook wel iets. Normaal hou ik het bij (te) lange columns al snel voor gezien.

Chantal · 20 oktober 2005 op 21:33

Dit is echt zo’n column/verhaaltje waar je aan het einde met een glimlach achterblijft! Vind em echt leuk! 🙂

melady · 20 oktober 2005 op 23:57

Misschien een iets te lang verhaal voor een column, maar desalniettemin heb ik het wel in één adem helemaal gelezen.

Leuke schrijfstijl.

Louise · 21 oktober 2005 op 08:12

Ook ik heb dit verhaal helemaal uitgelezen 🙂 Alleen al omdat dit verhaal vanuit een bijzondere hoek geschreven is. Met een zogenaamde voice over.
Leuk!

Dees · 21 oktober 2005 op 08:22

Een ietwat belegen gegeven zo lekker neerpennen dat is knap. Heb het echt met veel plezier gelezen. Overigens deed het mij een beetje aan ‘Herman’ van Kakda en de Frunnik denken, alleen dan vanuit twee perspectieven.

Het enige nadeel van de lengte is overigens dat het moeite kost om aan het verhaal te beginnen. Maar eenmaal drie zinnen gelezen kan je hem niet meer wegklikken.

Ma3anne · 21 oktober 2005 op 08:31

Het lijkt een simpel verhaaltje, maar het steekt best knap in elkaar. Leuk om te lezen.

klungel · 21 oktober 2005 op 09:26

k wee nie, maar kvinumleuk.

Outsider · 21 oktober 2005 op 11:22

[quote]Het lijkt een simpel verhaaltje, maar het steekt best knap in elkaar. Leuk om te lezen.
[/quote]

Dat vind ik ook. De beginzin is direct al grappig en ik heb me met deze column, ondanks de lengte, geen moment verveeld.

pepe · 21 oktober 2005 op 20:14

Absoluut knap geschreven, hij was inderdaad iets langer dan de gemiddelde column hier, maar dat stoorde me niet!

Pepe zingt, maar niet alleen 😉

sistur · 22 oktober 2005 op 02:55

Bedankt voor alle reakties. Naar mijn idee is een kolom van beperkte lengte, maar een verhaal kan of heel kort of pagina’s lang zijn of ergens er tussen in, of zie ik dat verkeerd? Maar het gaat me vooral om het leesgenot, wat de meesten van jullie toch wel gehad blijken te hebben. Ikke blij….en bedankt! :kiss:

Mup · 22 oktober 2005 op 13:27

‘kweet ut wel, von um leuk,
Als inkorten een optie voor je zouden zijn, zou dat m.i. ter hoogte van Ben’s mijmeringen over zijn vroegere Mien kunnen. Samen met de vergelijkingen met hoe andere mannen dat met hun vrouwen doen.

Groet Mup.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder