Met gretige armen trekt de nacht mij naar zich toe. De roestige poorten van illusie openen zich en in verbazing aanschouw ik de krochten van de vochtige kamers van mijn schaduwzijde. Ik open een deur en vergaap me aan de eindeloze rijkdom van uiterlijk vertoon. De muren zijn belegd met diamanten en in een tot de rand toe gevuld bad vol verguld water dompel ik me in de weelde van mijn hebzucht. Plotseling schrik ik op. Een man met de naam Narcissus, trekt mij uit mijn roes van welbehagen en met zijn arm door de mijne leidt hij mij naar een volgende bestemming. Lopend langs eindeloze gangenstelsels komen we uit bij een een reusachtige spiegel. Op de spiegel staat een gedicht geschreven en Narcissus maant mij om het voor te lezen: “wie met zijn rug tegen haar aanstaat, keert zijn rug slechts naar zichzelf. Ze is Narcissus in reflectie, doch, zij is wars van bedrog”.

In een staat van verlamming probeer ik me los te maken van mijn spiegelbeeld. Maar ik blijf als vastgenageld staan en tergend langzaam keert de spiegel zich om. De achterzijde van het glas blijkt volledig te bestaan uit vleselijk naakt. Ik adem diep in en word bevangen door een alles overweldigend gevoel van wellust. Naakte lichamen krioelen kermend over de vloer. Temidden van al het gekreun en van honderden handen die gulzig naar me uitreiken, sluit ik mijn ogen in een laatste poging tot bewustzijn.

De nacht lacht me toe en hij kronkelt langs de muren en iedere ooit verwenste ziekte spreidt zich voor mij ten toon. Ik bevind mij in de kamer van woede. De muren zijn bedekt met zwarte lijkwaden en de energie is verstikkend, beneveld met walmen van giftige rook. Plotseling hoor ik vanuit iedere hoek van de kamer een dreigend gegrom. Als een in het nauw gedreven beest blijf ik geparalyseerd staan, terwijl ik angstvallig bedenk hoe ik hier weg kan komen.

Langzaam keer ik me om richting de deur. Maar als een nietsontziende cipier staat de nacht reeds voor me. Hij lijkt niet van plan om ook maar een stap te verzetten. Met mijn laatste kracht probeer ik hem van me af te duwen, maar het heeft geen zin en ik besluit me over te geven aan een gevoel van indolentie. Ik zak door mijn benen op de grond en plotseling voelt het alsof ik ondersteund word door talloze kussens. Een enorme slaap maakt zich van mij meester en het enige dat ik nog wil doen, is mijn ogen sluiten om nooit meer wakker te worden.

Ik droom over een Goddelijk geurende kamer met in het midden een enorme tafel met daarop talloze zilveren borden en platen, gedecoreerd met de meest kleurrijke en exotische gerechten die ik ooit heb aanschouwd. Zonder ook maar een seconde van weifeling doe ik mij tegoed aan alles wat ik in mijn handen weet te krijgen. Mijn smaakpapillen exploderen van alle diverse smaken, van zoet, zout en bitter tot zuur. Maar binnen luttele minuten zwelt mijn maag tot enorme proporties en mijn ingewanden raken overmand door misselijkmakende convulsies.

Ik ontdoe me van mijn maaginhoud en volledig ontnuchterd ontwaak ik uit mijn droom. Plotseling word ik me bewust van een koud stuk metaal dat zich in mijn linkerhand bevindt. Voor mij zie ik een laatste deur en werktuiglijk open ik het door corrosie aangetaste slot. Eindelijk zie ik een bekend gezicht en mijn hart slaat een aantal tellen over. In het midden van de vloer zie ik mijn geliefde in de armen van een ander. Ze zijn beide naakt en lijken geen enkele notie te hebben van mijn aanwezigheid.

In een vlaag van waanzin storm ik op ze af. Tranen staan in mijn ogen en met een oerkracht grijp ik de man van achter beet. Ik plaats mijn arm om zijn nek en zo houd ik hem enkele minuten vast. Mijn geliefde gilt een ijselijke kreet en terwijl de man kokhalzend tegenspartelt, wil ik nog maar één ding: hem voorgoed zijn leven ontnemen. Ik blijf hem wurgen en wurgen totdat ik ieder bot in zijn nek hoor kraken. En eindelijk laat ik hem los. Hij ligt nu levenloos voor mij op de grond.

Al die tijd blijkt de nacht over mijn schouder mee te hebben gekeken. Hij legt een koude hand op mijn schouder en maant mij om de dode man in zijn ogen te kijken. Als een toeschouwer zie ik mezelf en mijn geliefde ligt huilend over mijn dode lichaam. De destructieve kracht van mijn schaduwzijde heeft mij mijn eigen leven ontnomen. De nacht grijnst en tilt mij op om mij voorgoed af te voeren naar de poorten van de door mijzelf geschapen hel.


13 reacties

WritersBlocq · 6 december 2005 op 18:13

Bijzonder goed geschreven Troy.

Wessel · 6 december 2005 op 18:45

Ik ben het met WritersBlocq eens. Het is indrukwekkend goed geschreven. Enig puntje van (opbouwend bedoelde) kritiek is dat de bijvoeglijke naamwoorden die je kiest soms té top-of-mind zijn: eindeloze rijkdom, dreigend gegrom, enorme proporties, ijselijke kreet, destructieve kracht. Je zou ook kunnen zeggen dat je ze juist goed gekozen hebt (omdat het zo natuurlijk overkomt), maar ik vind het soms toch een beetje verrassingsloos. Is geneuzel in de marge hoor. Gewoon erg goed geschreven!

Trukie · 6 december 2005 op 18:50

Weer een echt Troysel.
Ik begin een beetje de arrogantie te krijgen dat ik deze toegankelijker en begrijpelijker vind.
Maar het blijft genieten, hoe gruwelijk de taferelen ook zijn.

Troy · 6 december 2005 op 18:55

@Wessel: bedankt voor je kritiek. Voor mijn gevoel horen de bijvoegende naamwoorden ook een beetje in dit stuk. Het is een rijkelijk versierde tekst, wat ook enigszins nodig is om de fictieve wereld die ik wil laten zien aan kracht bij te zetten. Toevallig heb ik zojuist een nieuwe column ingestuurd waar slechts vier bijvoegelijke naamwoorden in te vinden zijn;-)

wendy77 · 6 december 2005 op 19:33

Oh nee toch Troy, 2 columns in 1 week ingestuurd??? 😀

Deze column doet me denken aan een van die heksenseries op tv (Charmed bijv). En ik mag er graag naar kijken, dus….. 🙂

Dees · 7 december 2005 op 08:37

Op de één of andere manier associeer ik deze column met verhalen van Harry Potter 😮

Ik probeer het later nog eens…

KingArthur · 7 december 2005 op 09:39

Mooi.

Li · 7 december 2005 op 10:06

Wat heerlijk dat je bij ons ten biecht bent gegaan. 😉

Li

Shitonya · 7 december 2005 op 11:00

Ik kon moeilijk door het begin komen, maar de laatste 3 alinea’s vond ik weer als muziek in de oren klinken

Ma3anne · 7 december 2005 op 14:06

Ik kom er even niet doorheen. Te veel schaduw en te weinig zon. Ik laat hem even liggen als je het niet erg vindt, maar ik kom er op terug als ik deze beelden kan verstouwen. 🙂

Troy · 7 december 2005 op 19:57

@Wendy: wedstrijdje doen wie de meeste columns in één maand op kan sturen?? 😀

@Dees: ik heb nog nooit een Harry Potter boek gelezen dus ik kan er zelf niet over oordelen.

@Ma3:take your time, deze column is inderdaad niet van het luchtige.

@Alle anderen: thankyou very mucho’s.

Mup · 8 december 2005 op 01:44

Heb hem geprint en later gelezen, vind de bijvoeglijke naamwoorden er wel bij passen, griezelig goed,

Groet Mup.

klungel · 8 december 2005 op 12:15

😀

Geef een reactie

Avatar plaatshouder