Op het hek zit een merel. Hij houdt zijn kop scheef terwijl hij kijkt hoe ik de was aan de droogmolen hang. Een van mijn overhemden hangt gebroedelijk naast een panty van mijn vrouw. In de resterende ruimte kan nog makkelijk wat hangen dus ik buk om twee knijpers te pakken en het volgende kledingstuk uit de wasmand. “Tsjilp,” zegt de merel terwijl hij zijn kop de andere kant opdraait. Ik kijk naar het beestje en naar het weer. Hoog in de strakblauwe hemel trekt een vliegtuig witte banen van condens. Grappig dat iets wat zo heet naar buiten wordt gestoten zo’n spoor van ijskristallen achter een machine achter kan laten. Ik hang het kleine kledingstuk naast de kleding van mijn vrouw. Het is een jurkje van blauw-paars fluweel met een witte kraag. Drie jaar is ze al, die kleine meid van me. Ik glimlach en hang twee t-shirts aan een volgende lijn. Op het plaatsje achter de schuur hoor ik de overbuurman aan zijn auto sleutelen, druk pratend met een zwager of een neef van hem. De broek hang ik aan de broekspijpen aan de molen. Aan de pijpen want als je het aan de broekband hangt, verliest die zijn vorm. Ik buk om een nieuw jurkje van mijn dochter uit de wasmand te halen.
“Pappa, pappa! De eigenaresse van het jurkje komt naar buiten gerend, geestdriftig zwaaiend met een vel papier. Haar blonde haren wapperen in de wind als ze met grote passen op me af komt rennen, een rode blos op haar wangen en haar blauwgrijze ogen fonkelend met levenslust. “Pappa, páppaaa! Ik heb een tekening voor je gemaakt!” Hijgend en trots houdt ze het stuk papier omhoog. Ik laat het jurkje terugglijden in de mand, laat de knijpers terugvallen bij hun broers en keer me om om al mijn aandacht aan mijn kind te kunnen geven. Als ik naar haar haren kijk, zie ik door de lokken heen de jaren van moeizame doktersbezoeken en medische behandelingen. Een wonder is het dat het zo’n geweldig kind is geworden. Een wonder – minder zou dit kleine mens tekort doen.
“Laat me eens kijken wat je hebt gemaakt,” zeg ik en buig mezelf naar voren om haar tekening aan te nemen. Ze reikt hem balancerend op de punt van haar schoenen aan. “Dat is een hele mooie tekening,” zeg ik tegen mijn kleine prinses terwijl mijn borst zich door trots voelt zwellen. Een idyllisch plaatje is het, een huis met een boompje en een kater. Met aan de zijkanten een figuur met een bril en aan de andere kant een zonder. In het midden staan twee kleinere figuren: een met een jurk en de ander met een broek. Aan de zijkant heeft een kinderhand hobbelig een boodschap geschreven: “Voor papa, van Emma”. “Mamma heeft geholpen met schrijven,” zegt ze. “Kijk, dat ben jij en dat is mamma.” Ze wijst de twee figuren aan. “Dat ben ik,” – ze wijst het kleine figuurtje met een jurk aan. “En dat is Jonah.” Typisch Emma. Ze rekent erop dat het broertje ook nog gaat komen. Ik slaak een zucht. Aan het idee nog een keer door het medisch circus te moeten kan ik maar heel moeilijk wennen
“Het is echt een hele mooie tekening!” zeg ik tegen de kleine artiest. Die huppelt van blijdschap van de ene op de andere zwarte lakschoen. “Ik denk dat ik hem op ga hangen. Maar waar?” “Op de koelkast! Op de koelkast! Daar hangen mamma en oma hem ook altijd!” Ik knik en steek Emma mijn hand toe. “Ga je mee?” Ze legt haar hand in de mijne en samen lopen we naar de keuken toe. Vanaf het moment dat ik haar als baby in mijn handen hield, heeft het hand-in-hand gevoel een emotionele ondertoon voor mij – alsof de tastbare verwondering zich meester maakt van een droom waar ik niet meer op had durven hopen, niet meer van had durven dromen. “Daar moet hij komen!” Ze wijst een plaats op de koelkastdeur aan waar tussen alle andere tekeningen nog een stukje witte ondergrond te bespeuren valt.
Ze knikt goedkeurend als ik de tekening op zijn plaats hang met één magneet – alle andere zijn al in gebruik. “Ik ga mamma vertellen dat hij op de koelkast hangt!” En weg is ze. Ze rent de kamer door, de gang op en stampt met groot vertoon van kinderenergie de trap naar boven op. Ik draai me om en loop de tuin weer in. Het weer is grauwer geworden. Een lichte bries rukt aan de droogmolen. Verschrikt sta ik stil. Alle kleren van de droogmolen liggen op de grond in een enorme warboel. In een oogopslag zie ik dat alle kleertjes van Emma zijn verdwenen. Minder dan vijf minuten geleden stond ik hier haar kleertjes nog op te hangen en nu zijn alleen de kleren van mij en mijn vrouw overgebleven. Mijn keel voelt nauwer aan, de klieren in mijn huid bevochtigen mijn kleding.
Een windvlaag rukt met kracht aan de haak van de deur. Met de korte slag van een terroristische organisatie jaagt hij de keuken door en veegt de tekening van de deur. Verlamd zie ik de tekening over het hek verdwijnen.
Met een grote klap valt de deur in het slot. Regendruppels vallen op mijn hoofd. In mijn hoofd suist de klap na als een zwerm wespen die je door een buisje hoort. Pwep pwep pwep pwep pwep. In de nabijheid gaat een autoalarm af. Pwep pwep pwep pwep pwep.

Hij schrikt wakker van het duwen van zijn vrouw tegen zijn schouder. “Zet je wekker eens uit. Hij loopt al vijf minuten af.” Slaperig rekt hij zich uit om de wekker een klap te geven. Hij laat zich terugzakken op zijn rug en wrijft met zijn handen over zijn gezicht. Een droom – een nachtmerrie. Zeker weten doet hij het nog niet.
Minuten gaan voorbij terwijl de droom langzaam een plaatsje krijgt in de wegebbende nacht. Hij gaat rechtop zitten en zet zijn benen over de rand van zijn bed. Moe voelt hij zich. Moe en oud. Hij staat op en kijkt naar de slapende vrouw in bed. Hij zucht. Hij loopt de slaapkamer uit en struikelt over een doos die prompt zijn geheimen over de grond spreidt. Weer slaakt hij een zucht. Dan gaat hij op zijn kniëen zitten en pakt de inhoud van de doos weer bij elkaar. Even stokt zijn adem wanneer hij een klein schrift in zijn handen houdt. Kindernamen staan erin. Namen voor wanneer er een kind komt. Johannes Otto Nicolaas Adrianus Harmanus. Elizabeth Maria Mathilda Angelina. Jonah en Emma. Hij schudt zijn hoofd en denkt terug aan de tijd dat deze namen in het schrift werden geschreven – in bed in een ander huis met jonge dromen en hoop voor tien. Hij staat op en pakt de doos. Sjokkend loopt hij een kamer binnen en zet de doos bij andere dozen. Hij sleept zich de trap af onderweg naar koffie.

Op de rand van de tuin kijkt een merel naar een tekening die vervaagt in tijd en wind.

Categorieën: Verhalen

6 reacties

arta · 4 september 2010 op 12:10

Poeh, dit verhaal heeft zo’n lading, dat meer dan de helft ervan tussen de regels doorsijpelt… Pijnlijk mooi!

[size=xx-small][color=CC00FF][font=Arial](Wel jammer van die paar onvolkomenheidjes oa: broedeRlijk en buig mezelf…)[/font][/color][/size]

Avalanche · 4 september 2010 op 12:34

De oneffenheidjes vergeef ik je graag; mijn keel zit dichtgeschroefd….. mán wat mooi!

Pluiskop · 4 september 2010 op 14:05

Tjonge…
Erg mooi .

pally · 6 september 2010 op 16:50

Heel erg mooi geschreven, met kleine details die het verhaal relief, sfeer en lading geven.
:wave:

groet van Pally

Fem · 7 september 2010 op 07:15

Dit verhaal grijpt aan, juist door wat er niet staat…

goed gedaan!

Kok · 23 september 2010 op 00:57

Mijn hartelijke dank voor alle reacties. Het is me opgevallen dat eigenlijk alleen dames hebben gereageerd. Curieus…

Geef een reactie

Avatar plaatshouder