Hier stond je dan vanavond…
[Het applaus en de toejuichingen van de uitzinnige menigte sterven langzaam weg terwijl ik in mijn nette pak achter de microfoon, die in het midden van het galapodium staat, plaats neem.]
[Het applaus en de toejuichingen van de uitzinnige menigte sterven langzaam weg terwijl ik in mijn nette pak achter de microfoon, die in het midden van het galapodium staat, plaats neem.]
Geachte heer/mevrouw God,
Ik weet dat ik niet zo gek veel contact met u zoek, dat ik niet al te veel op heb met uw fans en dat ik een zeer beperkte kennis heb van het stukje lectuur dat in uw naam uitgebracht is.
– Knul, wat zie je er uit! Heb je gevochten?!
– Nee, mam.
– Laat me eens naar je kijken. Mijn God, jochie, je oog zit helemaal dicht en je nieuwe shirt kunnen we ook wel wegkieperen.
– Hè ma, maak je niet druk, laat mij het nou ook eens naar mijn zin gehad hebben.
– Nou lekker naar je zin heb je het gehad, zeg, je komt bijna als een halve oorlogsinvalide thuis. Wat stink je ongelooflijk naar drank, trouwens. Wat doen jullie toch allemaal op die achterlijke schoolfeestjes?
– Pogoën, moeders!
– Wat is dat?
– Nou, moe??
Drankig van geest, in de geest van drank en met het gevoel van een overtuigend zelfmededogen pluk ik mijn zuipzieke lichaampje van de grond. Het oude schrale bier klotst nog achter mijn in brand staande oogkassen. De potpourrische smaak van dode ratten overgoten met een sausje van teer en nicotine en geserveerd op een bedje van hennep is sterker dan mijn kop gitzwarte koffie.
Dat er in mijn hersens een kronkel zit die een actieve bijdrage levert aan de soms ziekelijk vorm van mijn liefde voor muziek is u misschien wel eens opgevallen. De keren dat mensen mij in één van mijn pro symfonische betogen, onbegrijpend en in sommige gevallen zelfs met zweet in hun handpalmen en met enigszins verwilderde angstogen aan stonden te turen, zijn reeds lange tijd niet meer op één hand te tellen.