Het had iets weg van een nerd

Halverwege de stationshal stond het fotohokje. Ik ijsbeerde eerst wat heen en weer, observeerde, bekeek het van alle kanten en schoof daarna het gordijntje opzij. Het was er klein en het rook er vreemd. Niet gek, gezien een aantal bekentenissen van mijn vrienden. Een aantal van hen verklapten ooit een fotohokje te hebben ondergepiest – onder invloed van drank, drugs of een combinatie van beiden. Alle hoeken waren ze langs gestraald, inclusief het krukje, en ze zouden vast niet de enige zijn die dat deden. Ik zweeg onder mijn kennis, want veel keus had ik niet. Het was maandagochtend en nergens was een fotograaf beschikbaar om mijn toet neutraal op de gevoelige plaat vast te leggen.

Met de cabrio ver buiten de Randstad

Het was mooi weer en dus ging het dak eraf. De rit richting de Veluwe, eindbestemming Garderen, zou ‘een uur en een beetje’ rijden zijn. ‘Een beetje’ is een breed begrip dat afhankelijk is van files, werkzaamheden, overstekend wild – want dat heb je buiten de Randstad – en overstekende mensen. Die schijn je daar ook tegen te kunnen komen, al is de kans vrij klein.

Postmeisjes zijn machtig

Plots ging de bel. Het was ’s ochtends, net na tienen en ik hing luierend voor de tv. Niemand die ik verwachtte. Voor de deur stond iets met blond haar. Doorgaans ken ik zeer weinig blonde mensen, dus ik kon beter niet thuis geven. Vluchtig legde ik een kussen op mijn hoofd en deed denken dat ik onderdeel was van de bank. Een paar minuten lag ik daar roerloos, als een dode kameleon. Tot ik de kattenogen van het postmeisje door het raam zag turen. Ze stond er nog steeds. En erger; ze had mij gloeiend door.

Strandrit

Als de zee in ons blikveld verschijnt neemt de opwinding toe. Ze is onrustig en met iedere stap die ze neemt lijkt het erger te worden. Onder mijn billen bevind zich een tikkende tijdbom, klaar voor explosie. Ze briest en snuift de zeelucht op. Ongeduldig tippelt ze met alle vier de benen, en gooit daarna de voorste twee uit protest omhoog.

Uit het oog, uit het huis

Hij was in stilte gekomen. Het huis in een zijstraat verderop dat maanden leegstond, was van de een op de andere dag plots weer bewoond. Af en toe zag ik hem wandelen met zijn zwart-wit gevlekte hond. Rondjes rondom de vijver vlakbij mijn huis. Hij glimlachte verlegen als ik voorbij fietste. Dat zag ik altijd te laat, dus lachte ik zelden terug. Als veertienjarig pubermeisje vond ik hem leuk, al had ik nooit een woord met hem gewisseld.