Tegen half een ’s middags ging de telefoon. Ze had haar oudste thuis voor de lunch. Die moest met een half uurtje weer terug voor haar ‘middagschool’ zoals ze dat zelf noemde. Haar jongste had de leerplichtige leeftijd nog niet bereikt helaas. Maar zij mocht vanmiddag naar de peuterspeelzaal. Wat met aftrek van de tijd die ze nodig had om afscheid te nemen van haar kroost en het uitlaten van de hond daarna, toch een heel uur voor haarzelf alleen betekende. In de praktijk betekende dat echter meestal dat ze als een dolle door het huis begon te rennen om het slagveld bezaaid met speelgoed en achtergelaten handafdrukken weer een beetje leefbaar te maken.
Afwezig nam ze telefoon op. ‘Met Ellen.’
‘Niet schrikken Ellen, met Jan,’ hoorde ze de stem aan de andere kant van de telefoon zeggen. Waarom zeiden mensen altijd; ‘niet schrikken’ wat net zoveel betekende als; ‘zet je schrap, slecht nieuws.’
‘Pa is hier bij me op het werk, hij komt net uit het ziekenhuis. Het gaat niet goed met ma. Zie je kans om hierheen te komen? Ze heeft vannacht een hersenbloeding gekregen en ligt in het ziekenhuis.’ De stem aan de andere kant van de lijn leek helemaal niet op die van haar broer. En haar eigen stem had ook bij iedere andere willekeurige vrouw kunnen horen, toen ze antwoordde; ‘Tuurlijk, ik kom zo snel mogelijk. Hoe is het met jou?’
‘Goed hoor, ik zie je straks.’ En daarmee was de verbinding verbroken.
Alsof het gewoonste zaak van de wereld was, legde ze kalm de telefoon neer en hielp haar dochters met de laatste resten van iets wat op een boterham met pasta had geleken. Ze belde haar man, die op dat moment op aan een zakenlunch in Den Oever aan wilde schuiven. Geduldig wachtte ze totdat de receptioniste van het hotel aan een collega had doorgegeven dat dhr. Masseur dringend aan de telefoon gewenst was. ‘Is er iets,’vroeg hij direct. Hij had al aangevoeld dat dit niet zomaar een telefoontje was om te vragen wat hij als avondeten graag op tafel zag. ‘Ma is opgenomen in het ziekenhuis, ze heeft vannacht een hersenbloeding gehad. Jan belde en het is wenselijk dat we heengaan.’
‘Ik kom er aan, al kan dat wat tijd in beslag nemen. Hoe is het met je?’ vroeg hij bezorgd.
‘Goed hoor, ik zorg dat ik klaar sta en pak meteen wat spullen in, dan kan ik eventueel blijven slapen,’ zei ze praktisch en legde op.
Ze belde naar de basisschool van haar ene dochter en de peuterspeelzaal van de andere, legde kort en bondig de situatie uit, en nam de ‘sterkte’s in ontvangst. Ze begon te rekenen. Van Den Oever naar hier was ongeveer anderhalf uur rijden, de tijd was gunstig, geen spits. Haar man zou dan om twee uur bij hun huis in Hoofddorp kunnen zijn, waarna ze nog zo’n anderhalf nodig hadden om in Den Bosch te komen. Opeens leek haar woonplaats aan de andere kant van de wereld te liggen. Woonde ze nu maar voor even dichterbij.
Deze gedachte werd overgenomen door een gedachte die haar boos maakte. Als ma die nacht een hersenbloeding had gehad, waarom hoorde zij dat dan pas om half een ’s middags?
Die gedachte liet haar niet meer los. Ze pakte wat spullen voor haar, haar kinderen en haar man. Stopte die in een grote weekendtas en besloot om als ze toch nog een poos moest wachten maar een kop koffie te zetten.
‘Mam, ga ik niet naar juf Ineke vanmiddag?’ vroeg haar oudste. ‘Nee schat, vandaag niet. Papa komt straks naar huis en dan gaan we naar oma. Oma ligt in het ziekenhuis.’
‘O, leuk, Romy, we gaan naar oma in het ziekenhuis!’riep ze naar haar zus.
Ellen wist dat ze nog een voorbereid gesprekje moest gaan voeren met haar dames, maar eerst koffie, daar had ze nu de meeste behoefte aan. Daaraan en aan een sigaret.
Bewapend met cafeïne en nicotine nam ze plaats op de bank. De nicotine won het van de cafeïne, maar erg veel tijd om even haar gedachten op een rijtje te zetten, kreeg ze niet.
‘Mam, gaan we al?’ vroeg Romy met haar jasje al in de aanslag. ‘Nee schat, leg je jas nog maar even weg. We moeten eerst op papa wachten.’ Duidelijk teleurgesteld liet ze daar waar ze stond haar jasje uit haar handen vallen. ‘We gaan nóg niet, jas weg,’ kreeg Laura, haar zus te horen.
Ellen stond plotseling schuldbewust op, drukte haar sigaret uit en zette een raam open. Zo rustig was ze dan toch niet, als ze rookte in het bijzijn van haar kinderen. Helpen deed de sigaret toch al niet. Ze vertelde haar dochters in eenvoudige bewoordingen dat dit bezoek aan oma in het ziekenhuis wel eens ander bezoek kon worden dan ze gewend waren. Oma in het ziekenhuis was altijd feest voor haar dochters, ze mochten dan op en met het bed spelen, er was altijd wel iemand die een extra keer met ze met de lift op en neer wilden. En niet te vergeten het ijsje als het weer tijd werd om afscheid te nemen. ‘Misschien kunnen jullie wel niet bij oma op de kamer. Oma slaapt misschien en heeft pijn in haar hoofd.’
Ellen verbaasde zich erover dat de twee kleine meisjes alles zo rustig opnamen. Ze praatte nog even met ze en begon toen om wat om handen te hebben, wat op te ruimen in huis. Heel serieus en zonder te mopperen kreeg ze hulp van haar dochters.
Sneller dan ze had gedacht was de tijd voorbijgegaan en om kwart voor twee stond haar man voor de deur. Hij had de auto stationair laten lopen en kwam naar de voordeur gesneld. Hij omhelsde haar, en hield haar even stevig vast. Op dat moment verloor ze bijna haar kalmte en wilde ze zich overgeven aan haar emoties en haar angst om haar moeder. Haar dochters staken daar een stokje voor en liepen enthousiast en gewichtig vertellend naar hun vader. Hun jassen al aan. ‘We moeten naar oma, pap, misschien slaapt ze, maar we moeten gaan gaan.’
‘We moeten gaan, bedoel je,’ sprak Menno vertederd. Hij zag hoe Ellen zich vermande en zag haar de tas in de kofferbak zetten. Ze hield zich kranig. Hij wist hoeveel haar moeder voor haar betekende. Hij hoopte dat ze niet al te veel hoop koesterde op een spoedig herstel. Onderweg naar huis had hij zijn schoonzus gebeld om wat meer informatie te krijgen. Hij had het vermoeden dat Jan aan de telefoon niet zo heel veel los had gelaten aan Ellen, en dat Ellen niet al te veel gevraagd had. Hij wist dat zijn schoonmoeder afgelopen nacht met de ambulance naar het ziekenhuis was gebracht. Zijn schoonvader was niet van haar zijde geweken en verweet zichzelf dat hij niet eerder op de avond al de huisarts had gebeld. Hij had wel zijn oudste dochter gebeld, om te vragen of zijn vrouw nog wat vreemds gegeten en gedronken had die middag. Zijn schoonzus was immers die middag met zijn schoonmoeder naar het centrum geweest. Ze had al snel begrepen dat er meer achter de vragen zat en was naar haar ouderlijk huis gereden, op een steenworp afstand. Zijn schoonvader had niet gewild dat ze de rest van de kinderen al in zou lichten, zelfs niet toen in het ziekenhuis de mededeling kwam dat er niet veel hoop was. Dat gebeurde pas toen hij na lang aandringen besloot om naar het werk van zijn oudste zoon Jan te rijden en aan hem die zware taak uit handen gaf.
Romy en Laura zaten al op de achterbank. Ellen was naar de buurvrouw gelopen met de huissleutel om te vragen of zij vandaag en morgen de hond kon verzorgen. Dat was geen probleem. Als ze haar kinderen naar school gebracht had, zou ze de hond zelfs in huis halen. Zodra iedereen in zijn al dan niet aangepaste stoelen in de auto zaten vastgesnoerd, gingen ze op weg. De kinderen vielen al snel in slaap. Menno bekeek af en toe zijn vrouw naast hem. Het zou een stille rit worden, wist hij. Ze zou alles op alles zetten om haar kalmte te bewaren. En als hij een gesprek met haar aan zou knopen, zou ze haar kalmte kwijt raken. Als ze wilde praten, zou ze zelf de eerste stap zetten, wist hij.
Het verkeer was wat drukker geworden ondertussen, en hij hield zijn aandacht op de weg.
Tegen half vier kwamen ze in het ziekenhuis aan. Ellen droeg Romy op haar arm. De receptioniste had ze vriendelijk naar de derde etage gewezen. Ze namen de lift en toen ze boven kwamen zagen ze Ellen’s vader in een omhelzing met zijn oudste dochter en zoon staan. De tranen kwamen bij Ellen als vanzelf. Ze liep niet door, maar bleef als aan de grond genageld staan. Romy wurmde zich uit haar strakke armen en nam de uitgestoken hand van haar zus aan. Menno sloeg een arm om zijn vrouw en begeleidde haar naar een bankje wat tegen de muur stond.
4 reacties
pepe · 7 januari 2004 op 07:50
In een adem uitgelezen.
Een gezin vraagt om organisatie en improvisatie, dat laat je hier goed zien. 😉
Kees Schilder · 7 januari 2004 op 08:05
Uit het leven gegrepen.In een adem inderdaad.
Li · 7 januari 2004 op 11:45
Tja, uit dit verhaal blijkt maar weer dat in 1 seconde je gewone leven er ineens heel anders uit kan komen te zien.
Li
R@@F · 7 januari 2004 op 17:37
Mup,
ze worden steeds beter zeg!!!
toppie
R@@F