Naar aanleiding van het boek ‘De einsteincode’ geschreven :

Een rit met de bus.

Vandaag is een donkere dag.
Ik ben opgestaan met een bedrukt gevoel dat ik niet van me af lijk te kunnen schudden, terwijl ik op andere dagen vrij opgewekt de straat opklim. Ik heb geen regenscherm meegenomen daar ik verwacht zoals altijd in het bushokje te kunnen staan om zo de bijdehante regenwolk, die vanmorgen is komen opzetten, te ontlopen. Maar wie kon weten dat vandaag, net vandaag, zo’n meute op dezelfde bus zou staan wachten. Je zou mogen denken dat de rest van de dag het bushokje leeg zal zijn.
Een groepje kwetterende tienermeisjes, onhandig hun ontluikende vrouwelijkheid accentuerend met overdadige kledij, proberen hun natuurlijke wederhelften als door een onzichtbare barrière gescheiden, te lokken door opzettelijk te gaan giechelen.
Vanuit het hokje komt me vaag een geur van eieren en zure melk tegemoet waardoor ik mezelf dan maar geen plek ga opeisen in het anders toch al tjokvolle hok. Nog een geluk dat ik een dikke trui meegenomen heb want ik begin het steeds kouder te krijgen.

De bus stopt voor mijn neus.
Ik wip over een plas voor de instap en reflecteer de verveelde blik van de chauffeur naar hem terug. De regen heeft me aardig toegetakeld en ik voel de noodzaak om dat iemand betaald te zetten, al begrijp ik niet waar die plotse onverdraagzaamheid vandaan komt.
Dan stap ik maar verder de bus in en zie dat de zitplaatsen allemaal bezet zijn door oudjes met trillende onderkinnen en andere retoriekfanaten zoals daarnet. Ze praten alsof zelfs ademen amper belangrijk genoeg is om alles gezegd te krijgen.
Terwijl één oudje links voor me, amper nog levend, tevergeefs een druppel speeksel probeert op te slurpen en tezelfdertijd gebaart om me de laatste plaats aan te bieden die nog rest, zie ik me genoodzaakt naast dat oud mens plaats te nemen waar ik onvermijdelijk gebukt zal gaan onder een tirade van nasale geluiden, voortgezet door een lid van de plaatselijke seniorenbond met halfvergane bijters achter een ontsloten poort van ziekte en verderf.
Zou die geur uit haar mond komen?
Ik besluit haar voorstel te negeren en richt mijn blik op de kleurloze omgeving buiten. De bus laat een draaiboek aan beelden voorbijrollen. Een arbeider met vuile werkbroek en een te mooie trui erboven doet zijn best om ongemerkt de winkelende burgerij te passeren en glipt een winkel binnen in de chique buurt van de stad.
Hij hoopt vast dat niemand zijn vuile kleren heeft gezien maar in feite kan niemand dat schelen. De stank lijkt erger te worden maar ik vind de oorzaak niet. Er zouden hopen rottend vlees moeten liggen die in beweging worden gehouden door krioelende maden, net onder de oppervlakte, wit van het vleesvocht. Terwijl ik rondkijk zie ik enkel de meisjes die zich weliswaar overdadig hebben besprenkeld met parfum om aandacht te trekken en oude vrouwen die hetzelfde doen om de aandacht van zich weg te houden. Ik voel me draaien maar geef niet toe aan het stormgevoel dat gassen langs mijn slokdarm naar boven jaagt. Mijn voorhoofd voelt klam aan en ik veeg het zweet met de mouw van mijn trui af.
Het gebonk van luide muziek nadert en ik probeer me er op te concentreren. Ik zie door het raam in vale kleuren een groepje halfvolwassenen rondom een onherkenbaar misvormde auto – stormram als je’t mij vraagt – knikkebollen op de overduidelijke eentonige maat van wat zij muziek durven te noemen.
Het oudje naast me begint rochelend te hoesten en mijn verbeelding laat een wolk ziektekiemen uit haar mond te walmen. Heel even lijkt het alsof ze erin zou blijven. Ik kijk haar even aan met een bezorgdheid om mezelf, vermaan haar met een cynisch omhooggetrokken wenkbrauw, waardoor ze –verdikke- mij aankijkt en de hele troep over me heen hoest. Ik ben woedend maar probeer me te bedwingen want tenslotte heb ik de eerste stap gezet.
Ze kijkt me zich verontschuldigend aan maar ik wijs haar af en beslis om haar nog een laatste keer scherp aan te kijken om de afwijzing te bekrachtigen. De groeven op haar gezicht lijken als vlijmscherpe nylondraden dieper te trekken in haar huid en de grauwe kleur geeft haar een ziekelijk uitzicht. De stank wordt steeds erger, ik klem mijn hand rond de vuilgele paal langs het gangpad. Een kauwgum op de grond trekt mijn aandacht en ik denk terug aan het rottend vlees dat ik ruik. De stank wordt ondraaglijk en mijn maag stuurt een leger naar boven. Een flits van licht schittert in mijn ogen en ik vraag me af wie nu een zaklamp aansteekt. Mijn ogen steken van de pijn. De wanhoop in mijn geest bereikt een kritiek punt.
“Verdikke”, roep ik uit en probeer het oudje te situeren “allemaal jouw schuld.”
Ik slik, wrijf het zweet van mijn gezicht en voel het bloed wegtrekken uit mijn hoofd. Mijn lichaam spant zich als een snaar. De bus lijkt te schudden en het wordt zwart voor mijn ogen.
Eén fractie van een seconde besef ik dat ik val. En dan is alles leeg.

“Hallo jongen.”
Een stem vraagt me terug van het donker. Ik knipper met mijn ogen en hoor allerlei stemmen door elkaar. De ene beveelt ruimte te maken, de ander wil weten wat er gebeurd is en nog meer stemmen completeren de chaos om me heen. Slechts één roomzachte stem biedt me houvast en spreekt me ondersteunend toe.
“Je hebt een insult gehad. Een aanval van epilepsie.”
Ik hoor de woorden wel, maar het duurt een tijdje voor ik ze begrijp. Als een druppel olie die nog even twijfelt en zich dan toch laat vallen op het bord. De stank is verdwenen en dat ontspant mijn geest. Mijn ogen kijken door de vervagende waas heen en zien het oudje dat daarnet nog naast me op haar stoel zat te hoesten en nu op de grond zit met mijn hoofd in haar armen. Uitgeput laat ik me hangen.
In haar ogen zie ik de schoonheid van haar jeugd en helderblauw kijkt ze me aan. Ik ruik de frisse geur van zeep en lavendel op haar kleed en in het besef van de gedachten die ik over haar had begin ik te wenen. Ze neemt de dieper vast in haar moederlijke omhelzing en ik voel me veilig. Veilig in de armen van de vrouw waarvoor ik daarnet zoveel walging voelde.


7 reacties

arta · 12 september 2007 op 13:38

Ik vind dit erg mooi geschreven. Wel hier en daar wat kromme zinnen, maar het verhaal is boeiend genoeg om daar overheen te lezen, vind ik! 🙂

pally · 12 september 2007 op 14:09

Heel goed geschreven verhaal met veel aparte details. Al begrijp ik niet alles :.bv.

[quote]andere retoriekfanaten zoals daarnet[/quote]
Ik begrijp niet waarnaar je hier precies terug verwijst. Ik vind het ook wel erg lang, maar dat heb ik nou eenmaal gauw…
De stijl is zeker pakkend!

groet van pally

eLGee · 12 september 2007 op 15:30

Het kostte mij in eerste instantie moeite om je verhaal te volgen, maar nu aan het einde gekomen ben ik blij dat ik heb doorgelezen.
Vanaf “Hallo jongen” krijg ik een warm gevoel van binnen en daar hou ik wel van.

Cheops · 12 september 2007 op 17:09

Bedankt voor de commentaren.

Pally, ik verwees naar de ‘kwetterende’ tienermeisjes waarvan er in de bus ook een stuk of wat zaten. ‘Retorisch gekwetter’ dus, al kun je dit als pleonastisch aanzien, denk ik toch.

Li · 12 september 2007 op 22:05

Op zich is het een goed geschreven verhaal. Persoonlijk vind ik lange zinnen niet zo prettig lezen.

Li

Dees · 13 september 2007 op 12:49

Heel mooi.

Lange zinnen kunnen heel mooi zijn. Maar niet als komma’s, en dan ook nog hier en daar verkeerd geplaatste komma’s, de functie overnemen van de punt. Dat leest onprettig en hakkerig. Een lange zin kan gedragen worden door een ritme in de woorden, daar hoef je komma’s niet voor te misbruiken.

Maar… Heel mooi geschreven. Je weet mij als lezer pardoes mee te trekken. En er weer uit te halen. Knap.

Cheops · 13 september 2007 op 16:59

Dus het ligt aan de interpunctie. Mooi, dan moet ik me daar maar eens mee bezg gaan houden. Bedankt allen. 😀

Geef een reactie

Avatar plaatshouder