Mijn glas viel in zeker drie stukken op de grond. Maar door het geluid van de muziek hoorde niemand dat. ‘Nu moet je weten, Anna’, startte ik mijn ontboezeming, ‘dat ik reeds vier jaar verliefd op jou ben, niet zo’n klein beetje ook.’ Zij keek naar de grond, naar de plek waar de resten van het glas lagen. ‘Maar je kent me pas twee weken’, merkte ze verbaasd op. Ik dacht even na. ‘Is dat zo? Kun je nagaan hoe hardnekkig die verliefdheid van mij werkelijk is. Ik ben heel fanatiek in verliefdheden, moet je weten.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ga weg, engerd. Jij spoort niet!’ Het meisje stelde me teleur. ‘Je moet niet zo kieskeurig zijn, hoer. Dat ben ik toch ook niet. Hoer. Hoer. En nog eens hoer. Ja, driewerf hoer!’ Ze liep om onduidelijke redenen boos naar buiten. Toen kwam de portier bij me staan, zocht met een blik bevestiging bij het raam, greep me bij mijn kraag en sleurde me hardhandig naar buiten. ‘Onsympathieke kankerkut!’ noemde ik hem. ‘Hoe noemde je mij?’ riep hij op zijn beurt woest. ‘Een onsympathieke kankerkut!’ ‘Merkwaardig scheldwoord’, zei hij. Daar had hij gelijk in. Toen gaf ik hem een nietsontziende kopstoot vol op zijn neus. De portier bleef staan. Net toen ik een dronkemanssprint wilde inzetten, tackelde die flikker mij van achteren. De politie kwam en rekende mij in. In de politiecel las ik de Bijbel, schold enkele cipiers uit en na drie uur werd ik naar huis gestuurd, met een proces-verbaal – dat wel. Maar ik ging niet naar huis. Nee, ik ging naar de club. Want die is altijd tot 07.00 uur open. Ik zat daar aan de bar en betaalde vijf euro voor een flesje bier.

Er kwam een jongen uit Wapenveld naast mij zitten. ‘Hoi’, groette ik hem. ‘Hallo’, was zijn antwoord. ‘Kom je hier vaker?’ Hij slurpte van zijn flesje. ‘Nee, ik had altijd een vriendin. Maar nu niet meer. Nu is het uit.’ ‘En toen besloot je eventjes een club te bezoeken, om je verdriet te botvieren op een lelijke hoer van 150 euro per uur, inclusief btw?’ ‘Ja, eigenlijk wel.’ Ik bestelde nog twee fluitjes. ‘Dat is een goed motief, makker.’ We dronken een tijd door. Toen raakte één van de hoeren in uitzinnige staat door woorden die in haar oor werden gefluisterd door de entrepreneur van de club. Wij, de jongen uit Wapenveld en ik, zagen hoe de hoer en haar chef rollebollend over de vloer hun geschil oplosten. Ik klom over de bar, stal vier flesjes bier en vertrok. De jongen uit Wapenveld liep achter me aan.

Toen we op de hoek van de Diezerkade stonden, vroeg ik de jongen of hij even wilde stoppen. ‘Wat is er, man? Ik heb trek in bier’, bekende hij. ‘We moeten even dit verkeersbord uit de grond trekken’, verklaarde ik. De jongen uit Wapenveld keek vol verbazing naar het stopbord op de hoek van de Diezerkade. ‘Welk doel dient dat?’ Dat was een uitstekende vraag, vond ik. ‘Louter vertier, makker.’ Dus trekkend en duwend, af en toe met een slingerde beweging, kregen we die kutpaal uit de grond. ‘Wat nu?’ vroeg de jongen uit Wapenveld terecht. Dat was zelfs een hele goede vraag. We smeten het ding ergens verderop in een vijvertje en gingen in het park onze biertjes opdrinken. ‘Wij leven een goed leven, vrind’, was mijn eerste aanzet tot een filosofisch gesprek. Maar de jongen begon te huilen. En zijn tranen vermengden zich met een helse regenbui.

Ik besloot de jongen alleen achter te laten. Geen goed gezelschap voor mij. Toen ik naar huis liep, was het al volledig licht. Er is niets mooiers dan een doorwaakte nacht. Thuis trok ik een fles Whisky uit de koelkast en er ontspon zich een expeditie naar de bodem van diezelfde fles. De buurjongen belde aan om te klagen over de luidruchtige muziek. Ik zei dat hij voor mijn part hepatitis c mocht krijgen. Hij wenste mij op zijn beurt een alcoholische hepatitis toe. Mijn buurjongen studeert Geneeskunde. Ik smeet de deur dicht en keek naar een herhaling van As The World Turns. Toen klonk weer de deurbel. Ditmaal stond er een duo politieagenten op mijn galerij. ‘What seems to be the officer, problem?’ vroeg ik met deskundig gespeelde onnozelheid. ‘Er is geklaagd over de geluidsoverlast. U riskeert een gele kaart’, waarschuwde één van de gerechtsdienaars mij.

‘Kus jij maar mooi mijn kloten’, zei ik. Toen werd ik weer ingerekend en mocht in dezelfde politiciecel doorlezen in de Bijbel. De hulpofficier kwam naar binnen en vroeg of ik iemand wilde bellen, in verband met mijn werk of school. Het was immers vrijdag. Ik bedankte hem voor het gebaar, maar zei dat ik er geen gebruik van wilde maken. ‘Alhoewel’, bedacht ik me opeens, ‘ik wil mijn vriendinnetje wel even bellen. Anders is ze ongerust. U weet hoe vrouwen zijn.’ De telefoon ging over, maar er werd niet opgenomen. Ik deed nog een poging. Toen kreeg ik de stem te horen van iemand die net wakker was geworden. ‘Hallo, wie is dit?’ ‘Ik ben het, Özcan’, zei ik. Anna zei dat ik haar beter niet meer kon bellen. Dat vond ik jammer. Ik hing op en keerde onder begeleiding terug naar mijn cel. Daar aangekomen dook ik op mijn keiharde bed en las ik door in de Bijbel.


8 reacties

DACS1973 · 21 december 2009 op 12:00

Tja, hm. Een nogal en-toenerige opsomming van ontmoetingen en ‘kwajongensstreken’ die nergens heen gaat. Nogal lullig op een aantal plekken, maar daarvoor staat het dan ook in de rubriek ‘gein & ongein’.

Tekstueel en logisch gezien mag er ook nog wel wat aan verbeterd worden. Ik noem een paar voorbeelden:

[quote]Maar door het geluid van de muziek hoorde niemand dat[/quote]
Dus niet door de geur van de muziek? Met andere woorden: ‘geluid van de muziek’ is dubbelop.

[quote]Zij keek naar de grond, naar de plek waar de resten van het glas lagen.[/quote]
Niet resten, maar brokstukken, of scherven. Het glas heeft immers niet in brand gestaan.

[quote]Toen kwam de portier bij me staan, zocht met een blik bevestiging bij het raam,[/quote]
Die snap ik niet…

[quote]Er kwam een jongen uit Wapenveld naast mij zitten.[/quote]
Dus voordat die jongen zijn mond opentrekt weet de ik-figuur al dat hij uit Wapenveld komt?

[quote]Hij slurpte van zijn flesje.[/quote]
Dat is mij nog nooit gelukt. Als je lippen rond de hals van een flesje zijn gestulpt, is het onmogelijk om te slurpen.

[quote]Ik bedankte hem voor het gebaar, maar zei dat ik er geen gebruik van wilde maken.[/quote]
Van een gebaar gebruik maken is geen goed Nederlands. Je maakt gebruik van gebaren als je iets duidelijk wilt maken aan iemand wiens taal je niet spreekt. Ook ‘maar’ klopt niet, want er is helemaal geen sprake van een tegenstelling.

Dus of:
Ik vond het een mooi gebaar, maar ik wilde geen gebruik maken van de aangeboden diensten.

Of:
Ik bedankte hem voor het gebaar en zei dat ik geen gebruik wilde maken van de aangeboden diensten.

Avalanche · 21 december 2009 op 12:17

Mij was je na twee regels al kwijt… wat een lelijk taalgebruik. Bah.

SIMBA · 21 december 2009 op 12:44

Volgens mij was je nog niet nuchter toen je dit schreef…

pally · 21 december 2009 op 15:03

Nogal bravourderig op een voor mij niet interessante manier.
Pally

arta · 21 december 2009 op 16:00

Na driewerf hoer ben ik ook gestopt…

Mien · 21 december 2009 op 21:27

Op water en brood en geen pen meer geven.

Mien

dashuri · 22 december 2009 op 20:03

Ozcan? Je bent dus een Turk? Dat verklaart uiteindelijk veel.

Later!
D. (vindt driewerfhoer wel goed gevonden)

KawaSutra · 23 december 2009 op 01:27

Ondanks de perfecte kritiek van DACS vind ik dit stuk helemaal niet zo slecht geschreven. Wat ik wel heel sterk mis is een plot met een goede afsluiter. Want dit is puur een vertelsel zonder kop of staart.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder