Toen ik nog met mijn eerste vrouw getrouwd was hadden wij in het portiek naast ons een leuke buurvrouw wonen, zijnde een dochter der aldaar wonende familie. Ik praat nu over de jaren zeventig. Zij zal net zo oud zijn geweest als ik maar dan een stuk jonger. Punt is dat ik haar destijds een lekker wijf vond, om niet te zeggen een vreselijk wijf maar ja, ik was getrouwd en dan brandt je daar je vingers niet aan; dat zat er nu eenmaal van jongs af aan ingegoten. Toch keek ik schijnbaar te opvallend naar haar want van mijn ex kreeg ik bij tijd en wijle een linkse hoek uitgedeeld met de mededeling om maar voor mij te kijken. Gehoorzaam als ik was deed ik dat ook direct, dus daar lag het niet aan. Maar even onder ons he jongens: ik lag destijds toch liever onder haar dan onder een dood paard, laten we wel zijn.

Later ben ik gescheiden en verhuist naar een andere woonwijk. Maar bij de kassa van onze buurtsuper zag ik haar plotseling staan; dan zitten we inmiddels al in de 80’er jaren. Zij loerde in het rond en ik ving haar loerende blik op en keek in haar mooie blauwe en vriendelijke ogen. Wist zij veel hoe ik over haar dacht. Ik probeerde een praatje in de trant van: wat duurt het lang hier maar dat vond geen weerklank bij haar. Wel keek ze terug naar mij en zei hallo, nu weet ik wie je bent; ik dacht al: die ken ik ergens van. Ohw God, wat voelde ik mij de hemel inglijden, te gek gewoon. En weg was ze weer.

Laat ik het even hebben over het nu, over het heden. Wat vertelt het heden ons nu? Het heden verteld ons dat mijn getrouwe Peus een beurt moet hebben. Mijn Peus is mijn auto en niet mijn buurvrouw, dit even voor de duidelijkheid. Dus ik scheur mijn vervoermiddel naar de Peuzeboer en al rijdend spreek ik haar vaderlijk toe, belovend dat het haar geen pijn zal doen. Lopend (sportief als ik ben) vang ik de terugtocht aan naar huis. Een karwei dat toch al gauw een half uur in beslag neemt. Bij thuiskomst zak ik vermoeid in mijn stoel en doe mijn schoonheidsslaapje. Maar daar ben ik er niet mee. Nee nee, want ik moet ook een keer lopend terug om die sjees weer op te halen. Maar dit even terzijde.

De Peuzenboer belt dat ‘sjees’ klaar staat om tegen betaling opgehaald te worden, maar over deze financiële wanstaltigheid wil ik het nu even niet hebben. Ik trek mijn wandelschoenen aan en begin aan de barre tocht. Ik steek bijvoorbeeld straten over met voorbij razend verkeer, fietsers die mij omver willen rijden, auto’s die niet willen stoppen en bijna de haren van mijn reet afrijden als ik over wil steken en loslopende honden die in mijn prachtige getrainde benen willen bijten. Dit alles trotserend ren ik snel naar de Peuzeboer.

Al wandelend ontwijk ik ook nog een verscheidenheid aan fecaliën neergelegd door een diversiteit aan viervoeters maar vooral fietsers ontwijkend die mij de sloot in willen zien springen. Kunnen ze wel tegen een eenzame wandelaar, die eenzame fietsers?

Ik loop in gedachten en neem de variëteit aan planten aan de zijkant van de weg in mij op en zie in mijn ooghoeken twee fietsers aankomen. De eerste is een ouwe vent die chagrijnig naar mij lonkt omdat hij voor mij opzij moet. Ik zeg niks en loop gestaag door want links lopen is immers veilig lopen, nietwaar? Maar die tweede fietser daar gaat het nu even om. In een fractie van een seconde herkende ik haar. Als bij toeval keek ik op en keek middenin haar smoel. Zij keek naar mij en fietste door. Wij herkenden elkaar in deze duizendste van een seconde. Ik keek om en wilde roepen, zoniet brullen, maar er fietsten daar teveel mensen die mijn gebrul verkeerd uit konden leggen. Ik liep immers in het Beatrixpark dat landelijke bekendheid kreeg door de jullie wel bekende feiten zoals in de journaals destijds weergegeven.

Niet één keer keek ze om. Ik keek voor me en sprong meteen opzij het gras in. Scholierinnetjes op fietsen maakten mij het pad onveilig door breeduit het fietspad te bezetten. Tijgerend door het zompige gras kluunde ik weer naar het begaanbare pad, de fietsende scholieren gaven mij lachend het nakijken.

Joke heet ze en Joke peddelde onvermoeid verder zonder mij nog één blik waardig te gunnen.
Hoe heb ik daar ooit verliefd op kunnen worden.


9 reacties

DriekOplopers · 6 januari 2007 op 09:58

Ach ja, kalverliefde. Ik hou ook erg van kalf. Beetje knoflook, beetje peper. Heel zachtjes in een beetje boter en olie gaarsudderen, heerlijk! 😀

Genoten weer!

Driek

WritersBlocq · 6 januari 2007 op 11:51

wat een mooi epistel weer. je spreekt over de jaren ’70, en zo schrijf je af en toe ook, héérlijk!

SIMBA · 6 januari 2007 op 13:06

Pfieuwwww, ben ik ff blij dat ik veel dichterbij mijn Peuzeboer woon :lach:
En wat die Joke betreft; nooit meer aan denken een Peus is betrouwbaarder!

pally · 6 januari 2007 op 13:14

Ach ,wat is-tie weer leuk om te lezen jouw ‘Peuze-Joke column’!

Groet van Pally

arta · 6 januari 2007 op 13:57

Weer met veel plezier gelezen!
En over Joke: Ze speelt gewoon ‘hard to get!’
:lach:

Bitchy · 6 januari 2007 op 14:05

Ik had een spaak tussen der wielen gestoken, de bitch! 😉

Li · 6 januari 2007 op 16:56

[quote]Zij zal net zo oud zijn geweest als ik maar dan een stuk jonger. [/quote]
😆

Chago Joke!Treur niet Prlwyt. Een oud-Hollands spreekwoord zegt: Men blijft maar één jaar kalf, maar altijd een ezel.:-D

Li

KawaSutra · 6 januari 2007 op 20:52

Li heeft de quote waardoor ik al niet meer bij kwam al gebruikt. Weer een mooi verhaal Peter, kalverliefde van een ouwe bok. 😀

KingArthur · 8 januari 2007 op 13:46

Aai, verliefdheid. Liefde maakt blind luidt het gezegde en dat is niet zomaar.

Ik herken dit ook wel bij mijzelf. Als ik mij aangetrokken voel tot een vrouw lijk ik in gedachten mijn hele leven tot aan het graf al met haar te zien zonder dat zij ook maar een keer een signaal van affectie heeft gegeven. De teleurstelling is dan ook vaak groot als blijkt dat zij er anders instaat (en dan bedoel ik niet dat graf :-)).

Kortom maak jezelf niet gek en breng je hoofd nooit op hol. Liefde vind je niet maar komt op je af. Maar toch, ondanks deze kennis ben ook ik te veel op zoek.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder