‘Zijn dit asperges, Coba? Het benne net breinaalde.’ Ik hoor en zie het mijn opa nog zeggen. Omringd door de immer hetzelfde gerangschikte kapot gepoetste zilveren peper-, zout- en maggicombinatie. Links de peper, rechts het zout en de maggi iets uit het midden, neigend naar het zoutvaatje. Met opa daarachter dan. Zo stond het die dag, de dag daarvoor, de week daarvoor en waarschijnlijk ook 60 jaar daarvoor in diezelfde opstelling op zijn kinderstoeltje uitgelijnd. En dat is inmiddels 95 jaar geleden. Toen bestonden er nog geen fruit- of groentehapjes en zal mijn overgrootmoeder mijn opa nog wel op echte asperges hebben laten sabbelen.
Zijn vrouw, moeder van mijn vader en mijn oma, was ‘s werelds beste kok. Aan die asperges mankeerde dus helemaal niets. Het weeklagen van opa hoorde bij het ritueel.

Sommigen hebben een suikeroom. Zo niet ik. Ik had een peperopa. Als hij het pepervaatje pakte sloot eenieder aan tafel de ogen. Pas als de peperzweem was verdwenen, kwam het tafelgesprek weer langzaam al hoestend op gang.
Mijn opa, een man uit één stuk. Middenstander. Groenteman. Aspergetycoon. Zoals alle mannen aan zijn kant van mijn stamboom ontvankelijk voor depressies en verslavingen. Reeds vroeg bevangen door zijn eerste hartinfarct, waarna roken slechts stiekem geschiedde op het toilet. Nee, opa’s wijs- en middelvinger waren niet geel van het urinezuur.

Meestal zat hij bij het raam van zijn Haagsche portiekwoning en keek, denkend aan niets, de straat in. Althans zo leek het. Het spionnetje aan beide zijkanten van het kozijn diende als afwisseling tussen de ochtend en middag.
Soms werd hij overvallen door een overenthousiaste geldingsdrang. Dan liep hij achter mij aan en pakte me beet om ‘een beetje’ te knokken. Op die momenten zorgde ik er na de eerste keer voor dat ik uit zijn grote klauwen bleef. Want het was mijn opa eigen om toch stiekem een beetje te laten merken hoe sterk hij nog was. Maar ik kon hem toch niet laten blijven rennen met zijn verzwakte lichaam en liet me dan toch maar pakken.

Die eerste keer dat hij me te grazen had staat me nog bij als de dag van gisteren. Ik zal 6 jaar zijn geweest toen ik eerst een paar rossen voor mijn hoofd kreeg, gevolgd door een wurgpoging tot doodslag. Desalniettemin bleef ik tijdens dat amechtige moment maar denken ‘Pas nou toch op voor uw hart opa!’ Maar het leek wel alsof hij voelde dat ik me zorgen maakte om zijn gezondheid, want toen ik hem bewust voorzichtig beetpakte, gooide hij er nog een schep bovenop en klemde met zijn onderarm mijn strot zover tot moes dat zelfs oma moest ingrijpen met een pan.

Mijn opa, altijd vol grapjes. Veelal grapjes die je net niet kan maken. Maar altijd gemaakt met net zoveel overgave als de depressies waar hij in kon schieten. Tegen het manische aan.
En natuurlijk vergroeid in het groentekeurslijf. Iedere uitgeserveerde groente ging langs de evolutielat. Het werd allemaal minder. Zeker de asperges. Zijn leven was eigenlijk wel geleefd nadat hij zichzelf het werken onmogelijk had gemaakt. Zonder perspectief, zonder verdere wensen. En de wensen die restten waren kleurloos en doorgaans van fantasieloze materiële aard.
Zo werd de bank waar ik als kleine peuter op mocht springen na 15 jaar trouwe dienst vervangen door een nieuwe bank. Dan denk je een nieuwe bank! Daar gaan we voor! Nog hoger springen! Nee, exact zo’n zelfde bank, maar dan nieuw en op dezelfde plek neergezet.

Mijn oma? Dat was een mensenmens. Lief, lief en nog eens lief! Een hart met acht kamers, een dakterras, een tuin op het zuiden en plek voor iedereen. Zij was de mal van alle oma’s. Na al die jaren samen met opa nog steeds kwiek en vol humor. Eenmaal samen met haar op vakantie in Amerika heb ik haar pas echt leren kennen. Daar bleek dat ze was zoals ze was. En ik had ook niet anders verwacht of gewild.

De oorlog en haar familieverleden hadden haar gevormd tot een sterke vrouw. Meer standvastig dan opa dat later had willen bijsturen. De oorlog had haar, zoals veel andere oma’s, genoopt tot een uitzonderlijke bewaardrift. Met name voor wat betreft etenswaren. In mijn jonge jongenstijd had ze altijd een keukenverrassing voor me in petto. Iets anders. Iets dat thuis niet mocht. Zoals bijvoorbeeld een pond kaas, waar ik dan een hap uit mocht nemen. Zo groot als ik kon. Dat was echter vanaf dat moment dan ook mijn pond kaas. En iedere keer wanneer ik bij oma kwam mocht ik en alleen ik een hap uit die langzaam slinkende pond kaas nemen.

Nu bezochten mijn zussen en ik onze opa en oma eens in de twee weken. En na een week of acht begon het pond kaas toch wel wat vreemd te ruiken. Maar oma had het speciaal voor mij bewaard en ze zou me toch niet vergiftigen? Dat doen oma’s niet.
Twaalf weken na de eerste hap liep oma ruim voor mij uit de keuken in, alwaar ze eerst de kaas ontdeed van cultuureilanden en korstmos, alvorens ze het mij in de mond duwde. Ik begon er na dat bezoek zelfs een beetje tegenop te zien om nog naar oma te gaan. Ze heeft die kaas vast meegenomen naar de hemel al waarmee ze er bij de poort op mij wacht. Ik denk alleen dat de kaas, wanneer (en als) Petrus mij ontbiedt, inmiddels verworden zal zijn tot een bos tulpen.

Wat blijven die vroegste herinneringen toch dichtbij. Dat ik na opa’s molestatie door oma de keuken in werd geroepen voor een hap uit een blauw blok Goudse Roquefort!


10 reacties

BlogBoy · 5 december 2012 op 08:12

Ik vind em prachtig! Ik kan daar verder ook niets aan toe voegen, behalve je te bedanken voor zo iets moois.

Mien · 5 december 2012 op 10:34

At jouw opa ook spinazie?
Mooie column.

Mien

Spencer · 5 december 2012 op 10:40

Boeiend verhaal over manisch-depressieve opa en een oma met acht hartkamers. Maar waarom mocht u thuis geen kaas eten?

pally · 5 december 2012 op 10:47

Wat een mooie column, Pierken en zo goed geschreven! Je hebt jouw opa en oma gewoon op mijn netvlies gezet. Een Sintpakje op 5 december. :wave: :wave:

groet van pally

Meralixe · 5 december 2012 op 14:14

Mijn oma? Dat was een mensenmens. Lief, lief en nog eens lief! Een hart met acht kamers, een dakterras, een tuin op het zuiden en plek voor iedereen.

Dat is één van de mooiste omschrijvingen die ik op column x al tegen gekomen ben.
Ik bewonder ook enerzijds uw speurtocht naar onderwerpen en thema’s waarbij U zich niet vastpint op een zelfde vertelmethode maar vind anderzijds dat dit nostalgisch terugblikken toch uw sterkste zijde niet is. :eh:

Ferrara · 5 december 2012 op 18:02

Deze herinneringen roepen veel op.
Er straalt liefde af.
“Zij was de mal van alle oma’s.”
Die van mij van moeder’s kant kwam zeker uit zo’n mal. Trouwens opa was ook een lieverd.

Yfs · 6 december 2012 op 11:41

[quote]Mijn oma? Dat was een mensenmens. Lief, lief en nog eens lief! Een hart met acht kamers, een dakterras, een tuin op het zuiden en plek voor iedereen. Zij was de mal van alle oma’s.[/quote]

Een niet te overtreffen omschijving van een oma!:wave:

[quote]een blauw blok Goudse Roquefort[/quote]

Mafkees!! :hammer:

Pierken · 6 december 2012 op 12:49

@Spencer: Us mem schaafde, smolt of sneed er thuis blokjes van. Zij reikte de kazen niet in pondsvorm aan.

arta · 7 december 2012 op 09:03

Je zet een hele mooie sfeer neer hier…
Echt ontzettend goed geschreven!!

Pierken · 7 december 2012 op 22:45

Iedereen bedankt voor de reacties! Positief of met een kanttekening. Alles is welkom! Het blijft leuk en bijzonder dat je iets schrijft waar jullie iets van vinden 😎 .

Geef een reactie

Avatar plaatshouder