Winter

Ik heb een hekel aan de winter. Zacht uitgedrukt. Ik hou niet van donker, ik haat kou, en sneeuw en ijs kunnen mij gestolen worden. Ik kan schaatsen noch skiёn en toen vroeger mijn vriendjes in de straat in de weer waren een paar op elkaar gestapelde ijsballen te versieren met voor huisverwarming bedoelde kolen, een ontheiligde winterpeen, en een door de buurtpedofiel geheel belangeloos (nou ja) ter beschikking gestelde pijp en hoge hoed, zat ik lekker binnen met lego te spelen. Of zoiets.

Alfaman

Ik ben een echte Alfaman. Hiermee bedoel ik niet dat ik een harem heb waarvan ik de leden (rare benaming voor een groep vrouwen) naar believen kan bespringen, maar dat ik meer met letters heb dan met cijfers. De Bètavakken vond ik heel interessant, maar ze konden niet beklijven in de bewaarcellen van mijn brein: ik snapte er niets van!

Het kan vriezen of dooien

We leven in onzekere tijden. Terwijl de wereld om ons heen doordraait, word ik duizelig van alle informatie die op mij afkomt en vind ik mezelf, heen en weer geslingerd tussen een uitgebreid scala aan emoties. Het leven is even onvoorspelbaar als het weer en daarom kan het vriezen of dooien.

Muts

Dit is echt de laatste keer. Als ik het nu niet doe, komt het er nooit meer van. Hoeveel jaar is de laatste keer geleden? Vijftien jaar? ‘t Zou kunnen, maar zou ik het nog kunnen? Ik doe het gewoon. Punt uit.
Met een vastberaden blik in mijn ogen zit ik aan de keukentafel en slijp het ijzer totdat het vlijmscherp is. Ik moet in één keer goed kunnen toeslaan. Als ik met mijn nagel wil voelen of het al scherp genoeg is, snij ik me in mijn verdomd stomme poten. Mijn blik wordt grimmiger. Nu weet ik het zeker. Ik doe het?