Twintig dagen geleden vond hij nog dat het leven hem niets te bieden had. Bedroefd alsof de zon enkel voor de anderen scheen, alsof de regen enkel verfrissend is voor de gelukkigen. Bedroefd alsof God enkel hem wist te krenken. Zijn baan raakte hij kwijt aan de stormloop van immigranten en zijn vrouw had hem verlaten voor een jonge, rijke vent. Joseph, zijn zoon, wilde hem niet meer zien. Door zijn alcoholverslaving, die hij heeft opgebouwd na de dood van zijn ouders, heeft hij vaak woede-uitbarstingen. Vrienden heeft hij verwaarloosd en kennissen kende hij niet. Als zijn leven een melodie had, dan was het er een in mineur. Maar zelfs dat had zijn leven niet, zijn leven was stil. Stilte met op de achtergrond het verslavende geluid van tranen die op de houten parketvloer vallen. Hij wilde dat het kwade bloed uit zijn aderen zou stromen. Het met alcohol vergiftigde bloed zou hem gemaakt hebben wat hij nu is. Hij vervloekte God dat Hij zijn ouders heeft weggenomen. Zijn lafheid hield hem dagen tegen, maar nu had hij een mes uit de keukenlade gehaald en al op tafel gelegd. Boven in de badkamer was het lopen van water te horen. Ooit zouden ze hem wel gaan vinden. Als hij zijn belastingen niet zou betalen, als hij zijn huur niet zou betalen. Dan konden ze hem wel vinden, alleen dan. Alleen als ze iets nodig hadden waren de mensen daar. Ze zouden hem vinden en lachen. Hard zouden ze gaan lachen, leedvermaak. Ze zouden zeggen dat hij zelfs te laf was om te leven, dat hij te laf was om zijn kind op te voeden, te laf om zijn vrouw te onderhouden. Ze wisten niets en zouden het ook nooit gaan weten. Onwetendheid, zoals ze hem ook onwetend lieten over hoe je moest leven. Hoe je moest overleven. Hoe je moest liefhebben en vooral liefgeven.

Met natte ogen en het mes in de handen stond hij op de eerste trede, op weg naar boven. Op weg naar zijn verlossing. Eindelijk weg, eindelijk kon hij God de waarheid zeggen. Maar voor hij op de helft van de trap was, werd er aangebeld. Wie kon dat zijn op dit tijdstip? Het was kwart over tien ’s avonds. Zouden deurwaarders ook overuren maken zoals hij ooit deed in de bakkerij waar hij werkte? Hij bleef tien minuten op de trap staan wachten, zodat ze weggingen voor zijn deur. Ze zouden hem tegengehouden hebben, zodat hij verder moest lijden. Toen de tien minuten voorbij waren, liep hij naar beneden. Hij zag dat er iets voor de deur stond, maar een menselijk gedaante was het niet. Hij opende voorzichtig de deur en keek naar het object. Het was een rotsblok, een ruwe, natuurlijke rots.

Hij kon zijn ogen niet geloven, want wie zet er nou een rotsblok voor iemands deur neer? Hij legde zijn mes op het tafeltje in de vestibule. Hij moest en zou het rotsblok naar binnen krijgen. Hij pakte met zijn grove handen het rotsblok vast. Al snel had hij door dat het niet te tillen was, dus probeerde hij het te verschuiven. Hij probeerde van alles, maar het blok verschoof geen millimeter. Hij legde zich er bij neer en hoopte dat het rotsblok morgen opgehaald zou zijn. Zijn zelfmoordplan was gestaakt, omdat het nu zo veel zou opvallen. Misschien zouden ze morgen al aan de deur staan om te vragen wat dat rotsblok voor de deur doet. De postbode kan zo de brieven niet in de brievenbus doen, dus dan zullen er al snel gemeentelieden aan de deur staan. Hij dacht aan het idee dat ze hem nog levend zouden vinden in zijn badkuip, dat ze hem nog konden redden. Dat zou verschrikkelijk zijn. Daarom liet hij het bad leeglopen en legde het mes terug in de keukenlade.

De hele nacht regende het en tevergeefs hoopte hij erop dat het rotsblok weggespoeld zou zijn. Het rotsblok stond er nog. Weken stond het er, maar klachten van de postbode kwamen niet. Niemand had klachten, niemand zei er wat van. Het rotsblok bleef er staan in de zomer. Het verkleurde door de zonnestralen van donkerbruin naar een donkerrode kleur. Het rotsblok bleef er staan in de herfst. Het ving de regen en door de erosie kreeg het beeld vorm. De koude wind in de winter blies er zand tegenaan. Het zand schuurde de rots glad. Langzaamaan, door de getijden heen, werd het rotsblok een beeld. Een beeld van een jonge vrouw met beeldige borsten. Mensen kwamen van verre plaatsen om het beeld te aanschouwen, ze bleven staan en het werd een toeristische trekpleister. Haar gezicht was zodanig gedetailleerd dat kenners en veilingmeesters aanbelden of ze het beeld mochten kopen. Hij wilde het beeld niet van de hand doen. Hij wilde zijn redding niet wegdoen.

Het beeld liet hem inzien dat je dingen moet opvangen zoals ze gebeuren. Soms heb je de zon en soms heb je de regen. Elke druppel of zonnestraal die op het beeld viel, gaf het beeld een andere vorm. Zo is het ook met de gebeurtenissen in het leven. Elke gebeurtenis zorgt ervoor dat het leven een andere vorm krijgt, maar dat wil niet zeggen dat het een slechtere vorm is. Het rotsblok ving de regen, omdat het niet kon schuilen onder een dak. Het rotsblok ving de zonnestralen, omdat het niet in de schaduw stond. Het rotsblok ving de wind, omdat het niet beschut werd door muren. Het werd hem duidelijk dat hij ook de gebeurtenissen moest vangen zoals ze op hem afkwamen. Hij moest niet weglopen voor het leven. Het leven krijgt juist zijn vorm door alle gebeurtenissen, goed of slecht, dat maakt niet uit. Zonder regen en wind was het beeld nog een grove rots geweest.

Voortaan droeg hij de gebeurtenissen als een rots. Zodoende kwam hij van zijn alcoholprobleem af en namen de woede-uitbarstingen ook af. Zijn zoon wilde hem weer zien en toen zijn vrouw inzag hoe haar ex-man was veranderd, ging ze weg bij de jonge, rijke man. Deze kon haar nooit de liefde geven die ze kreeg van haar ex-man. Natuurlijk was de kerel jong en rijk, maar hij was nog ruw. Hij had nog te weinig gebeurtenissen meegemaakt. Hij moest nog een tijd in de regen buiten blijven staan. Ze trouwden weer en vormden opnieuw het gezinnetje van weleer. Hij vond een baan als succescoach in het bedrijfsleven, een soort normale Ratelband. Het beeld bleef voor de deur staan en tot de dag van vandaag staat dat beeld symbool voor het ellendige leven dat de mens leidt.


6 reacties

Avalanche · 16 augustus 2010 op 12:12

Wat een prachtig verhaal. Alleen jammer van dat hertrouwen… vind ik.

pally · 16 augustus 2010 op 13:03

Een mooi geschreven sprookje, Maurick, dat wel van pikzwart naar spierwit verkleurt. Daarin ben ik het met de vorige reactie eens. Maar ik heb het met plezier uitgelezen, hoewel je waarschijnlijk weet, dat ik niet van lange stukken houd.

peanut: ik ben altijd een beetje allergisch voor het woordje ‘gelaat’, dat niemand ooit in gesproken taal gebruikt. maar dat is echt vervelend muggenziften. In het algemeen, toch :wave:

groet van Pally

Pluiskop · 16 augustus 2010 op 14:17

Indrukwekkend mooi verhaal.
Knap gedaan…

dokterblues · 16 augustus 2010 op 15:26

Ik vind het wel allemaal wel érg vlug gaan, in 20 dagen van je verslaving af, daar kun je in Nederland geld mee verdienen. Daar kan geen kliniek tegenop. Ik weet wel dat het fictie is, maar hier trapt geen enkel volwassen mens in.
Als je echt weet van de hoed en de rand, dan kom je echt niet met zo een Roodkapje-verhaal.

LouisP · 16 augustus 2010 op 17:29

Maurick
mooi verhaal, een modern sprookje…de rotsblok als metafoor vind ik origineel gevonden. En misschien had het niet zó perfect moeten aflopen. Vrouw terug, mooie baan en zo…’k weet niet…

gr.
Louis

SIMBA · 17 augustus 2010 op 11:11

En ze leefden nog lang en gelukkig….:-D

Geef een reactie

Avatar plaatshouder