De zware schuifdeur slaat dicht met een klap.
“Schiet eens op! Je moet voor drieën met die grafstukken bij de kerk zijn!”, zegt Henk, tikkend met zijn wijsvinger op zijn pols.
“Jahaa! Ik moet de adressenlijst toch hebben, of niet dan?!”, roep ik geïrriteerd terwijl het schelle geluid van de telefoon mijn irritatie, bij elke klank, vergroot.
“Daar schele, bij de fax, voor je neus!”, roept Henk vanuit de werkplaats.
“Ja, ja, ik zie hem al!”. “Bloemenmagazijn de Fleur, met Hein”, zeg ik geforceerd vriendelijk tegen de hoorn in mijn hand.
Er klinkt een donkere stem vanuit het telefoontoestel, “Goedemiddag, u spreekt met Dokter Jansen. Spreek ik met Hein Revens?”.
“Ja, daar spreekt u mee.”, antwoord ik lichtelijk geïrriteerd, gezien de tijdsnood waarin ik verkeer.
Hoeveel Heinen verwacht die man dat er werken in deze tweemanszaak.
“Het gaat over uw vrouw, zou u even langs kunnen komen op de praktijk?”.
Mijn hart lijkt een centimeter te verspringen op het moment dat de dokter mijn vrouw betrekt in het gesprek.
Onbewust bereid ik me al jaren voor op deze telefoontjes. De eerste keren overvielen me telkens onverwacht, ik heb mezelf beloofd dat niet meer te laten gebeuren. Nu ben ik voorbereid! Dacht ik.
“Wat is er dokter?”, vraag ik voorzichtig, alles verwachtend.
Mijn knieën beginnen langzaam te knikken. Het gejaagde gevoel is inmiddels grotendeels verjaagd en heeft plaats moeten maken voor een angstige spanning.
“Kunt u langs komen? Ik wil u graag even onder vier ogen spreken, maar maak u alstublieft niet druk!”.
De donkere stem van de huisarts klinkt onbewogen, emotieloos. Een routineklus, hij is een meester in het brengen van slecht nieuws.
Me niet druk maken? Zeg dan gewoon wat er is man, doe niet zo geheimzinnig! Meneer, het bericht dat ik u moet mededelen, aangaande uw vrouw, is van dien aard dat het te dramatisch en aangrijpend is om over de telefoon te bespreken, maar het is verder niets om u zorgen over te maken hoor…
Oh, oké, dan maak ik me geen zorgen hoor, dokter, als u het zegt…
“Oké, ik kom eraan …”.
Langzaam laat ik de hoorn van mijn oor glijden. De zweetdruppeltjes rollen langs het handvat, mijn klamme hand tegemoet.
“Henk, ik moet weg. Er is iets met Julia. Kun jij … ?”.
De brok angst in mijn keel verspert de doorgang voor mijn woordenstroom. Ik slik.
Henk kijkt me begripvol aan, “Oké, laat je wel even wat weten?”.
Ik knik.

De zon schijnt, maar de warme zonnestralen lijken me niet te raken, immuun ben ik.
Twee kleine mannetjes zitten op de stoeprand, voor hun gesloten huis, tussen de geparkeerde auto’s, verslagen, te wachten op hun verlosser.
“Zitten jullie daar allang?”, roep ik naar de twee schoenstarende ventjes.
“Papa!”, juichen ze lachend in koor, alsof ze daar al jaren zitten te wachten.
“Wat kom jij doen?”, vraagt Tim terwijl Mark me in de armen vliegt.
“We gaan even bij mama langs …”, zeg ik met een trilling in mijn stem die ik nonchalant probeer te verbergen met een rochel en een brede schijnlach.
“Waar is mama dan?”, vraagt Mark knijpend met zijn oogjes in de felle zon.
“Ja … “, onderbreekt Tim zijn broertje resoluut, “… we kunnen niet naar binnen en nu zitten we al heel lang te wachten!”.
“Mama is een beetje ziek en moest weer naar het ziekenhuis.”, zeg ik terwijl ik mijn glimlach fier staande probeer te houden.
Aan de blik van Tim is te zien dat hij me doorheeft. Mark daarentegen is wat jonger en kijkt me verbaasd aan, maar ook hij is niet dom.
“Kom jongens, Mark, jij op de stang, dan kan Tim achterop!”.
Met volle kracht trap ik, één voor één, de trappers naar beneden en langzaam gaan we vooruit.
Mark kijkt omhoog en lacht, “Nu gaan we niet naar de eendjes hè?”.
“Nee, schat, de volgende keer weer.”, zeg ik met een lach die de zijne moet beantwoorden.
Een krachtige wind weerhoudt ons ervan snelheid te maken, met alle kracht probeer ik tegenstand te bieden. Het is zwaar, maar we gaan winnen.
“Waar is Sander?”, vraagt Tim vanaf de bagagedrager.
“Ik heb Sander net gebeld en hij blijft bij een vriendje spelen.”.
Sander wil niet mee naar het ziekenhuis. Hij wil zijn moeder niet zien onder deze omstandigheden, niet meer sinds de vorige keer dat hij thuis kwam uit school en zijn moeder bewusteloos aantrof, op de keukenvloer.
De oneindige weg, die voor ons uit ligt, versterkt mijn gevoel van onmacht. Waarom heeft ze het gedaan? Het ging toch beter? De wind snijdt mijn ogen, een traan dreigt.

“Niet rennen Tim! Kamer honderdzesendertig zei de zuster. Daar links dus…”.
Ik neem diep adem op het moment dat ik de kamer binnenloop. Een draaiend gevoel van leegte vult mijn onderbuik bij het aanschouwen van het bleke lichaam van mijn vrouw. Tim staat machteloos aan het bed te kijken naar zijn moeder, die verslagen, bewusteloos, voorzien van allerlei slangetjes, op het hoge ziekenhuisbed ligt. Ik zet Mark op de grond en hij rent direct naar het te hoge bed. Ik loop naar hem toe, til hem op en leg hem bij zijn moeder.
“Mama, mama, beter worden…”, fluistert het kinderstemmetje in het grote mama’s oor, “… anders moet je maar een aspewientje pakken…”.
Een traan ontsnapt me bij het aanschouwen van dit tafereel. Tim kijkt me aan en ziet zijn vaders ongeroerde vadergezicht, voor de vierde keer in zijn tienjarig leventje, voorzien van een druppel traanvocht. Dat is vier keer teveel.
“Wat is er pap?”, vraagt Tim geschrokken, “Het komt toch goed?”.
“Ja, dat is ook zo. Het komt ook goed”.
Snel veeg ik de traan weg met mijn gebalde vuist. Tim kijkt gerustgesteld en brengt zijn lippen naar het gezicht van zijn moeder.
“Slaap lekker, mam”, zegt Tim zacht.
Mijn blik vertroebelt alsof mijn ogen vollopen met water, snel sluit ik ze. Geen tranen meer, het is genoeg geweest. Tragiek past niet in een kinderleven, daar is later nog genoeg tijd voor.


4 reacties

Mien · 8 maart 2012 op 16:48

Ik vind de opzet en insteek van het verhaal goed. Maar het is hier en daar iets te breedvoerig opgepoetst. Het aspewientje is goed gevonden. Sterk spul.

Wien

champagne · 8 maart 2012 op 17:20

Mooi beschreven hoe groot de impact van een zelfmoordpoging (want dat is het, denk ik…?)is.

pally · 9 maart 2012 op 12:35

Ik vind dit goed geschreven, al is het hier en daarmisschien wat breedsprakig. Maar dat heeft ook de functie het alledaagse met zo’n crisismoment te verdunnen. Ik raad je wel aan (maar dat is een hoogstpersoonlijke visie)zo min mogelijk het woord traan expliciet te noemen en zeker niet in de titel.

Groet van Pally

Ferrara · 9 maart 2012 op 13:04

Indringende column.

[code]Tragiek past niet in een kinderleven[/code]

Veel kinderen krijgen er helaas wel mee te maken.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder