Wij reizen samen

‘Zou ik hier kunnen zitten?’ Vrijdagmiddag in trein richting het zuiden moet ik blij zijn een lege zitplaats aan te treffen. Er zat in ieder geval nog niemand, alleen een jas met een sjaal op schoot. De jongen op dezelfde bank keek mij verbaasd aan, waarschijnlijk omdat hij muziek luisterde en mij niet hoorde. ‘Zou ik hier kunnen zitten?’ vraag ik nogmaals. Het was de jongen tegenover me die antwoordde.
‘Hij is bezet.’

Empathie

Zo nu en dan kom je ze tegen, deze mensen. Ik weet eigenlijk niet of er een naam of een hokje voor is, en ondanks mijn aangeboren neiging tot het overdadig gebruik van mooie, desnoods zelfverzonnen woordjes, kan ik het nu eigenlijk niet over mijn hart verkrijgen er een quasi-grappig labeltje op te plakken. Want het is juist dat zelfde hart dat heimelijk ineenkrimpt als ik ze zie, en ik zou me schamen als ik dat gevoel zou maskeren door de joker uit te hangen. Daarom zwijg ik doorgaans, en kijk ik alleen toe. En zelfs daarvoor schaam ik me, omdat het getuigt van lafheid, of van onmacht.

De stormvloed 1953

1953 is een rampjaar. In januari gaat moeder ‘s avonds vaak weg. Ze waakt bij opa. ‘s Morgens keert ze vermoeid weer terug: ‘nee, het is nog niet gebeurd.’ Op fluisterende toon praat ze met vader, met de buurvrouw en met de hulp. Kanker vreet aan opa’s maag.