Vaag was in de fata morgana achter het glas een bejaarde zichtbaar die hij niet kende. De man was overdekt met appelpunten, moorkoppen, slagroomgebakjes. Het water liep hem in de mond. Hij herinnerde het zich ineens. Snoepen tot je misselijk was. Vorig jaar. Of nee. Hij vingerde zijn baardstoppels. Langer, veel langer geleden. De stemmen van hem en zijn vriendjes duelleren met het gekwetter van vogels. In het gras dansen schaduwen die hij niet kan vangen. Het elastiek van het mutsje snijdt in het vel van zijn kin. Het doet een beetje pijn, maar dat geeft niet. Ze zingen voor hem. ‘Lang zal hij leven!’ Zelf roept hij het hardste hoera. Voor hem een bord met taart. Hij mag zoveel eten als hij wil. Hij wordt vandaag al drie. Zijn mamma zegt dat hij de kaarsjes uit mag blazen. Ze helpt hem. Mamma is lief.

Hij liep wat, bestudeerde een bordje op een paal. Witte letters op blauw. Michiel de Ruyterstraat. Even denken. De Ruyter was een zeeheld. Hij had over hem gelezen toen hij eenmaal kon lezen.

De juf is trots. Dat hij dat al kan! Hij glimt. Later als hij groot is, gaat hij met de juffrouw trouwen. Soms, als ze aan het werk zijn in de klas, bespiedt hij haar vanuit een ooghoek. Dan vouwt ze een tent van haar handen, legt haar duimen op haar slapen en streelt met de punt van de tent door het kastanjebruine haar. Als de zon erop valt, lijkt ze net een engel, vooral ‘s zomers, als de lucht loom trilt en het licht geler is.

Op de stoep voor hem stond een knoop van ledematen. Een jongen en een meisje, ontdekte hij. Hun ogen waren dicht. De wereld was een cycloon. In het oog heerste de kus. Hij wist het nog precies.

Het heeft geonweerd. Ze hebben geschuild en zwijgend naar de bladeren gekeken die als streepjes goud voorbij woeien. Dan, ze hebben de fietssturen al in de hand, kijkt ze hem zo apart aan.

Als hij liep, verschoven de stoeptegels schoksgewijs in eendere patronen. Hé, daar stond de auto van zijn kleinzoon. Dat kinderzitje op de achterbank, dat stripfiguurtje aan de spiegel. Wat deed dat ding nou daar?! Terug maar weer. Op de stoep stonden een jongen en een meisje, innig verstrengeld. Een uitroepteken. Ze kwamen hem vaag bekend voor.

Plots stond een jonge vrouw voor hem. Ze leek wel wat op zijn oude schooljuffrouw. Mooie handen had ze. Later, als hij groot was, ging hij met haar trouwen.
‘Kom opa, we gaan naar huis. Oma zal de thee wel klaar hebben.’
Hij boog het hoofd, liet zich meevoeren naar de overkant van de straat, terwijl de eerste sneeuwbui de winter aankondigde. Hij keek omhoog. De neerslag speelde tikkertje met zijn oogleden. Net papiersnippers, vond hij.

De hemel huilt pluizige tranen. Ze vallen geluidloos op het hout van de kist en worden water. In de plasjes zijn flarden van de omstanders weerspiegeld. Nu kan hij haar nooit meer aanraken. De pastoor vertelt iets over de eindeloze kringloop van het leven. Zijn verdriet is er niet minder om. Er zijn niet genoeg vlokken voor zijn verdriet.

Hij wees op de auto met het kinderzitje op de achterbank en het stripfiguurtje aan de spiegel.
‘Die stond net nog ergens anders,’ zei hij.
De juf zuchtte. ‘Zo gaat het niet langer, opa,’ zei ze. ‘Misschien is het verzorgingstehuis toch niet zo’n slecht idee.’
Hij snikte het ineens uit.
‘Zo erg is het toch niet? We komen je elke dag opzoeken.’
‘Seizoenen,’ stamelde hij.
De ogen van de juf rustten even op de jongen en het meisje.
‘Zij zoenen,’ zei ze gemelijk, ‘nou en?’


10 reacties

Bitchy · 23 januari 2007 op 07:50

Stil val ik hier van. Zo mooi!

Anne · 23 januari 2007 op 10:19

Dit smaakt naar veel meer. Mooi, die schijnbaar losse manier waarop je tijden dooreen husselt, mooi, de beelden, mooi, de rol van de seizoenen in het verhaal. Kun je hier niet een serie van maken? Alsjeblieft?
groet van Anne.

arta · 23 januari 2007 op 14:37

Prachtige zinnen, mooie column, al kon ik niet overal het verband leggen, maar dat zal wel aan mij liggen…

pally · 23 januari 2007 op 14:59

Ik denk dat je hier heel mooi dementie beschrijft, Ep. Zoals iemand dan wordt overweldigd door beelden van tijden door elkaar heen.
Prachtig!

Pally

SIMBA · 23 januari 2007 op 15:48

Heel mooi, maar ik weet niet wie er dood is…en ik ben zo nieuwsgierig 😕

Prlwytskovsky · 23 januari 2007 op 17:01

Dus opa wordt opgeborgen terwijl hij nog bij de tijd is. Dit lijkt mij het ergste dat een mens kan overkomen, en je dan niet kunnen verweren.

Chantalle · 24 januari 2007 op 00:30

Je zou er een boek over moeten schrijven 😉

Erg mooi!

DriekOplopers · 24 januari 2007 op 21:26

Zo prachtig gedaan…

In nederige bewondering buig ik diep mijn hoofd voor je.

Driek

Li · 24 januari 2007 op 22:06

Beangstigend. Het lijkt me vreselijk om niet begrepen te worden.

Li

EpMeijer · 25 januari 2007 op 02:56

Nederig buig ook ik mijn hoofd voor alle lof mij toegezwaaid. Dank allen. Om eerlijk te zijn heb ik met de originele versie van dit verhaal nog eens de Gorinchemse literatuurprijs gewonnen: 200 keiharde Nederlandse guldens. Ik vond het in een nis van mijn harde schijf en heb het afgestoft, lees met de helft ingekort. Daardoor is inderdaad niet duidelijk wie er begraven wordt in het verhaal. Als je heel precies leest, kun je het trouwens raden. Maar doet het ertoe? Het verhaal beschrijft de cyclus van de seizoenen en is derhalve rond. Geen serie dus en ook geen boek, want ik geloof niet dat Hersenschimmen van Bernlef ooit overtroffen kan worden, als het om boeken over dementie gaat.
Ik heb overigens nog geprobeerd de stukken met de herinneringen (die in belevend perspectief, in de tegenwoordige tijd) cursief weer te geven, maar dat lukte me hier niet. Op http://www.epsstukjes.blogspot.com wel. Komt dat zien en zegt het voort!

Geef een reactie

Avatar plaatshouder